Hiernaast: detail uit het omslag van 'Horen, zien & schrijven', ©
nastrot.
Deze
digitale versie van 'Horen, zien & schrijven': © 2020 Peter van der Aa &
Stichting Cultureel Brabant (CuBra).
|
Peter van der Aa
HOREN, ZIEN & SCHRIJVEN (4)
De
cirkel rond - Een paspop uit Diessen - Onderaan de ladder
Knecht van twee meesters - Naakt in de wei
De cirkel
rond |
Op reportage voor Radio Elisabeth
|
Toekomstige profvoetballers en aspirant-piloten waren er genoeg. Ik
wilde al vroeg iets heel anders: journalist worden. Ik zag mezelf
graag, wapperend met mijn perskaart, van het ene auto-ongeluk naar
de andere uitslaande brand snellen. Ik greep mijn eerste kans toen
het Nieuwsblad van het Zuiden in de zomer van 1966 jongeren zocht om
op een speciale dagelijkse pagina de plaatselijke
kindervakantieactiviteiten te verslaan. Het lukte me een plaatsje in
de zevenkoppige redactie te bemachtigen en ik schreef mijn eerste
stukjes. Die werden gelezen door ene Hans, die mij kort daarna
benaderde. Hij was bezig met het oprichten van een kinderkrant in
Tilburg en nodigde me uit om mee te doen. Op een vergadering
ontmoette ik de rest van het redactieteam dat hij al had
samengesteld: Miek, Willy en Annelies. Miek en Willy waren leuke
meiden; Annelies een plomp mokkel dat na de vergadering mijn kant op
moest en geen vervoer had zodat ik haar achterop de fiets, met
tegenwind, de oprit over moest zeulen naar het andere eind van de
stad.
Met dat team werd het niks. Annelies werd gedumpt, Miek had het druk
met proefwerken op de mms en Willy moest thuis helpen in de
drogisterij van haar ouders. Hans en ik wisten na veel vijven en
zessen een gestencild maandblad op poten te zetten dat we voor een
dubbeltje per stuk aan het kind brachten. De naam Piratenpost hadden
we op de valreep nog veranderd in Junior. We reisden stad en land af
om bekende Nederlanders te interviewen die interessant waren voor
ons lezertjespubliek. Omdat we het door de week druk hadden met werk
en school, moesten we het hebben van de zondag. Merkwaardig genoeg
waren al die mensen zo aardig om daar geen probleem van te maken. Na
verloop van tijd breidden we onze activiteiten uit tot het maken van
programma’s en reportages voor de ziekenomroep van het St. Elisabeth
Ziekenhuis. Het was een mooie leerschool voor de journalistiek. In
1972 zou ik echt het vak ingaan en Hans vertrok naar Hilversum voor
een carrière bij de VARA-radio.
Pakweg 45 jaar na het verschijnen van onze kinderkrant en een lange
loopbaan in de journalistiek verder, ging ik in 2012 met
prepensioen. Korte tijd later werd mij gevraagd als freelancer mee
te werken aan het maken van een tijdschrift voor oudere
vakbondsleden. Toen het eerste nummer verscheen, besefte ik dat de
cirkel rond was. Het blad heette Senior. Vergrijsd in het vak, mag
je wel zeggen.
|
Een
paspop uit Diessen |
|
Ik zal een jaar of zestien zijn geweest toen ik op dansles ging. Dat
was toen niet ongebruikelijk want de tijd was nog gezapig. Ik meldde
me aan bij dansschool Michielsen en daar kwam ik warempel meisjes
tegen. Dat was nieuw. Ik had in de eerste zestien jaar van mijn
leven vrijwel niets met ze van doen gehad. Dat was vooral de schuld
van de katholieke kerk die er alles aan deed om jongens en meisjes
gescheiden te houden. Ik zat de hele lagere school en de mulo met
alleen jongens in de klas. Ook verenigingen en buitenschoolse
activiteiten waren nooit gemengd. Op dansles kwamen de meisjes
ineens binnen handbereik en wij leerden om ze met inachtneming van
de etiquette te bejegenen. Voor het oefenen van de foxtrot en de
Engelse wals werden de ‘heren’ geacht de ‘dames’ beleefd ten dans te
vragen. De etiquette schreef niet voor dat dat hollend moest
gebeuren maar als je niet snel was zat je opgescheept met dat ene
dikke bebrilde mokkel dat altijd tot het laatst overbleef. Ik schaam
me met terugwerkende kracht voor dat passieve pestgedrag want het
arme schaap moet zich doodongelukkig hebben gevoeld en bleef toch
altijd vriendelijk.
Na een paar lessen had ik sjans met Joke, een meisje uit Diessen. Ze
was niet knap maar ik was niet in de positie om kieskeurig te zijn.
Als het even kon dansten we met elkaar. Erg zwierig ging dat er niet
aan toe. Ik had zelf al geen talent voor het soepel vanuit de heup
bewegen maar als je met Joke danste leek het wel of je een paspop in
de rondte zeulde. Bij Michielsen kon je in het weekend ook vrij
dansen. Daar nodigde ik Joke een paar keer voor uit en zo kregen we
een soort van verkering. Ze is één keer zelfs bij ons thuis geweest
op een verjaardag maar als je vanaf de Lavendelweg, waar wij toen
woonden, met de stadsdienst nog heel Tilburg door moest naar het
centraal station om daar de laatste streekbus naar Diessen te halen,
moest je meteen na de koffie weg. Onze intimiteit beperkte zich tot
zoenen maar dat was in die tijd al heel wat voor mij. Toen overleed
plotseling haar vader en stond haar hoofd niet meer naar dansen en
zoenen en ons contact verwaterde. Niet veel later vertrok ze naar
Amsterdam om te gaan studeren. We hebben in de jaren daarna zeer
sporadisch nog eens een briefje gewisseld en ik heb haar één keer
opgezocht in de hoofdstad, waar ze toen met haar vriend woonde. Dat
was op 21 november 1981 na de anti-kernwapendemonstratie. Dat bezoek
was geen succes. Sindsdien ontbreekt van Joke ieder spoor.
|
Onderaan de ladder |
|
Toen ik in 1968 van de mulo kwam, wilde ik meteen de journalistiek
in. De hoofdredacteuren bij wie ik solliciteerde zagen wel wat in
me, maar namen me ‘na ampel beraad’ (zoals Frans Hulskorte van De
Limburger schreef) niet aan. Ampel leek mij een variant van amper of
een verschrijving ervan dus ik vond dat beraad nogal karig, vooral
daar het voor mij om een halszaak ging. De heren hoofdredacteuren
adviseerden me vaderlijk en eensgezind om eerst de middelbare school
te doen. Goed punt, al zag ik dat toen niet. Omdat ik de dagschool
meer dan beu was, ging ik naar het atheneum op het Tilburgs
Avondcollege. Vier jaar lang drie avonden in de week naar school.
Overdag ging ik werken. Een advertentie in de krant zocht een
administratief medewerker bij de Zuid-Nederlandse Steenhandel,
gevestigd in een monumentaal pand aan de Willem II-straat. Na
kantooruren mocht ik op gesprek komen bij de chef. Het was een
kleine, dikke, wat kortademige man die sigaartjes rookte en wiens
naam ik ben vergeten. Dwars door de zoetsappigheid waarmee hij mij
bejegende, zag ik de driftige dictator schemeren.
Hij wilde me
wel hebben, begreep ik al gauw. En toen het onderwerp salariëring
aan de orde kwam, vroeg hij me wat ik wilde verdienen. Ik had geen
idee en informeerde wat hij me dacht te bieden. Nee, zo ging dat
niet: het openingsbod moest van mij komen. Na wat heen- en
weergepraat, waarbij hij voet bij stuk hield, besloot ik in arren
moede – want ik was niet gewend hem bij mijn zaken te betrekken –
mijn vader te bellen. Dat was nog niet zo eenvoudig want wij hadden
geen telefoon. Ik moest dus bellen naar kaartvrienden van mijn
ouders verderop in de straat, die mijn vader gingen halen.
Hij wist het ook niet. Na wat ruggenspraak met de buurman, die in
het magazijn van Lekkerland werkte en wat jongens onder zich had,
kwam er toch een bedrag uit de hoge hoed. Wat het was weet ik niet
meer. Toen ik dat voorlegde aan de chef, glimlachte die
hoofdschuddend. Daar kon geen sprake van zijn. Hij deed een tegenzet
met 225 gulden in de maand en ik zei meteen ja. Hij deed goede
zaken, die avond.
Zo werd ik werknemer. Het beviel me. Het werk stelde niks voor maar
de collega’s waren aardig en de sfeer was goed. De dikke chef bleek
een onaangenaam heerschap maar dat schiep op de afdeling een band.
Na een maand of vijf verscheen hij op een ochtend niet op kantoor en
we zagen hem nooit meer terug. Betrapt op het frauduleus
bijspijkeren van zijn inkomen ten koste van de ondernemingskas. Zijn
opvolger verhoogde kort na zijn aantreden mijn salaris ongevraagd
naar 325 gulden. Binnen een half jaar in één klap 44 procent opslag.
Dat is me later nooit meer overkomen.
|
Knecht
van twee meesters |
‘Chef de
bureau’ bij het assurantiekantoor
|
Door een
reorganisatie bij de Zuid-Nederlandse Steenhandel kwam ik begin 1970
op straat te staan. Ik zat dertien dagen in de WW en had toen al een
nieuwe baan. Ik werd administrateur bij Gerard van Keulen, een
tussenpersoon die verzekeringen en kredieten aan de man bracht. Van
Keulen was een zelfgenoegzame vijftiger, een blaaskaak die aan de
lopende band rookte en hoestte. Hij boerde letterlijk goed want zijn
clientèle bestond voornamelijk uit agrariërs uit Tilburg en wijde
omtrek, die hij met zijn vlotte babbel ook tractoren en grote
landbouwmachines verkocht, die hij natuurlijk ook weer financierde
en verzekerde. De commissies stroomden gestaag binnen. Met vrouw,
dochter en zoon bewoonde hij een riant huis met daarachter een
vrijstaand kantoor. Ik opende dat ’s ochtends stipt om half negen,
zette koffie, en ging aan de slag. Als de bewoners van het huis op
hun gemak hadden ontbeten, arriveerde een uurtje of wat later de
directie: naast Van Keulen zelf zat ook zoon Charles in de zaak. Ik
was als enig personeelslid dus formeel de knecht van twee meesters.
Ik deed alle voorkomende administratieve werkzaamheden: de
boekhouding, de facturering, de correspondentie, noem maar op. Ook
bewaakte ik het fort als de Van Keulentjes de boer op waren en dat
was gelukkig vaak het geval.
Charles was een vadsige, moeilijk vooruit te branden en niet al te
snuggere jongen van halverwege de twintig met een vlasbaardje.
Allesbehalve mijn type maar ik kon toch goed met hem opschieten want
hij hield, net als ik, van het uithalen van enig kattenkwaad als
zijn vader afwezig was en hij liet zich daarbij bovendien door mij
sturen. We vermaakten ons met de onnozele boeren die het kantoor
bezochten of belden ze op om ze de gekste verhalen op de mouw te
spelden. Ook zochten we in de krant annonces van dames die pikante
diensten aanboden en informeerden telefonisch uitgebreid naar
mogelijkheden en prijzen.
Charles was altijd in voor een geintje maar in zijn politieke en
maatschappelijke opvattingen was hij even conservatief
als zijn vader en het lukte me niet hem in dat opzicht te
beïnvloeden. Hij besloot te gaan emigreren naar Zuid-Afrika. Dat kon
in die tijd absoluut niet door de beugel maar Charles slikte met
graagte de propaganda van de Zuid-Afrikaanse ambassade over
‘vooruitgang door gescheiden ontwikkeling’. Kort nadat hij in het
huwelijk was getreden, reisde hij met zijn vrouw ook daadwerkelijk
naar Johannesburg en vandaar naar Durban. Op blauw luchtpostpapier
hield hij mij op de hoogte van zijn wel en wee en hoe hij als zzp’er
(zelfstandige met zwart personeel) zijn brood verdiende met het
aanleggen van opritten en stoepjes. Toen na een jaar of zes, zeven
het politieke tij in de regio leek te gaan keren (Ian Smith moest
zijn machtspositie in Rhodesië opgeven en wie weet wat er als gevolg
daarvan in Zuid-Afrika kon gaan gebeuren), zou hij als een haas naar
Nederland terugkeren.
Toen Charles was vertrokken, moest ik mezelf zien te vermaken op het
kantoor maar dat ging me goed af. Ik zat op het avond-atheneum en
kon tussen de werkzaamheden door mooi wat in mijn schoolboeken
neuzen. In de loop van de middag hoorde ik de Peugeot 404 diesel van
Van Keulen al van verre aankomen. De routine was dan dat hij het
kantoortje binnenkwam, zijn aktetas neersmeet, hoestend informeerde
of er nog bijzonderheden waren en naar het woonhuis ging. Ik
inspecteerde zijn tas dan onmiddellijk op verse pornoblaadjes want
hij was een grootgebruiker en ik liftte graag mee. Op het kantoor
stond ook een kluis, die Van Keulen altijd zorgvuldig afsloot. Toen
hij dat op een dag vergat en ik eens een kijkje nam, bleek hij ook
een verzamelaar want er lag zo’n stapel van die boekjes in, dat je
er zomaar een goed gesorteerde seksshop mee zou kunnen beginnen.
Op een dag kondigde de baas aan dat hij een paar dagen naar Londen
ging, alleen. Ik ben vergeten wat hij daar voor smoesje bij opgaf
maar er was iets te doen dat hij niet mocht missen. Een paar dagen
voor zijn vertrek rommelde ik weer eens door zijn tas en viste daar
tot mijn verrassing geen lectuur uit maar enige damesniemendalletjes
van zwarte kant. Alleen naar Londen? Mijn neus!
Nu was ik niet de enige in de omgeving die erg nieuwsgierig was. De
vrouw van Van Keulen, een wantrouwende chagrijnige zeur, kon er ook
wat van. Als haar man op pad was, kwam ze regelmatig naar het
kantoortje, wreef voor de show wat met een stofdoek over de kasten
en gaf intussen haar ogen goed de kost. Zo ook in de dagen vóór de
reis naar Londen. Toen ze merkte dat zijn aktetas tegen zijn bureau
stond, schoof ze geleidelijk die kant op en, terwijl ik druk over
mijn boekhouding gebogen zat, begon ze er schielijk in te graaien.
In mijn ooghoek zag ik haar verstijven. Het schoonmaakklusje was
ineens gedaan en ze beende het kantoor uit. Toen een uurtje later de
diesel de straat binnenreed, stond ze al in de deuropening te
wachten en sommeerde haar man onmiddellijk naar binnen. Ik heb hem
die dag niet meer gezien. Het reisje naar Londen ging niet door.
|
Naakt in
de wei |
|
Ik was
twintig en ik ging op kamers. Ik verkaste naar de Abdij van
Bernestraat, op een steenworp afstand van mijn ouderlijk huis waar
het me, met z’n zevenen op een kluitje, al lang al te benauwd was.
Getalsmatig ging ik er op achteruit want mijn hospita had een man en
eveneens vijf kinderen. Maar het verschil was dat ik niet meer een
kleine kamer hoefde te delen met een broer maar dat ik de master
bedroom helemaal voor mezelf kreeg, mét balkon. In ruil voor de 70
gulden die ik daarvoor in de maand betaalde, huisde het gezin in wat
er aan ruimte overbleef. De ouders sliepen in de huiskamer.
Het was een apart stel. De man was ‘een ventje’, een kleine, magere
wat schuchtere huisschilder. Als hij ‘s avond thuiskwam, trok hij
een stofjas aan en ging het huishouden doen. Hij kookte, deed de
afwas en nam de stofzuiger ter hand. Zij was een vadsige matrone,
die meestal niet de moeite deed zich aan te kleden. Ze zat in
peignoir in de kamer met haar benen op een poef. Als ik de huur kwam
betalen, zat ze meestal bier te drinken uit een halveliterfles. Ze
had haar zaakjes goed geregeld. Haar man dirigeerde ze met harde
hand; tegen mij was ze poeslief. Ik herinner me dat ik ooit aan het
ventje de stofzuiger te leen vroeg omdat ik op mijn kamer een glas
kapot had laten vallen. Hij aarzelde omdat, zo zei hij, de scherven
de stofzuigerzak konden beschadigen. Zijn vrouw verhief haar stem en
sommeerde hem om mij onmiddellijk de stofzuiger mee te geven.
Het kroost was een zootje ongeregeld. De oudste zoon, een puistige
puber van een jaar of zestien, had een kleine kamer naast die van
mij. Hij was wantrouwig van aard want hij beveiligde zijn domein
tegen indringers met grendels en hangsloten. Erg snugger was hij
niet en dat gold ook voor zijn twee broertjes en één van zijn
zusjes. Met het andere meisje had ik te doen. Dat was een
buitenbeentje, een verstandig en beschaafd kind van een jaar of
dertien. Ik hoop dat ze heeft kunnen ontsnappen aan het armzalige
milieu van haar jeugd.
Ik had grendel noch hangslot aan mijn deur. Dat was over het
algemeen geen probleem maar soms kwam ik voor een onaangename
verrassing te staan. Op een middag kwam ik thuis en vond het domme
zusje in mijn kamer aan het poetsen. Daar was nooit een afspraak
over gemaakt; ik was op dat gebied geheel selfsupporting. Het wicht
was bovendien niet erg fijnzinnig te werk gegaan
en had al mijn spullen overhoop gegooid. Het woord privacy kende ik
toen nog niet maar het begrip was ik voorlopig kwijt.
Een andere keer, net voor Sinterklaas, werd op een avond mijn deur
opengerukt en één van de kleine jongens gooide iets naar binnen. Ik
weet niet meer wat het was, misschien een pakje sigaretten of een
chocoladeletter. Goed bedoeld ongetwijfeld maar nogal een lompe
actie. Bovendien zeer ongelegen. Het was me net voor het eerst
gelukt een meisje mee te lokken naar mijn kamer, nadat we met een
paar collega’s in de kroeg surprises en gedichten hadden
uitgewisseld. Vermoeid en beneveld was het kind even op mijn bed
gaan liggen en in diepe slaap gevallen. Ik zat net te bedenken hoe
nu verder toen dat kereltje met zijn strooigoed binnenviel. Het
meisje sliep daar gelukkig doorheen en het jongetje heeft kennelijk
tegen zijn ouders zijn mond gehouden want ik heb er nooit iets over
vernomen.
Eén keer heeft het ventje een poging gedaan zijn gezag tegenover mij
te laten gelden. Ik had de verkiezingsposter van de PSP – naakte
vrouw in wei met koe – op mijn kamer gehangen. Op een avond klopte
hij aan en maakte daar bezwaar tegen. Zulks kon in zijn huis niet
door de beugel. Ik gaf geen krimp. Hij slofte moedeloos weg en liet
het erbij. Hij stond alleen want hij wist dat hij bij zijn vrouw
toch geen poot aan de grond zou krijgen. |
|
|