|
Afscheidsfoto (1900) van de familie Rutten Nouwens in Tilburg bij het vertrek van de oudste zoon, Henri Rutten, als missionaris naar zijn missiegebied in de Stille Zuidzee. Henri op de bovenste rij in het midden (met sikje), met zijn ouders, zijn vijf broers en vijf zusters en de hond Roosje.
INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave Waarom dit boek Zijn kinderjaren in familiekring in Tilburg 1873 De student aan het kleinseminarie Foto’s kindertijd Studies in Frankrijk 1890 Hogere studies De zeereis in 1900 Eerste periode in de Bergen met collega missionarissen Op eigen benen in een eigen missiestatie Laatste standplaats in Nacharunep 1904 Herdenkingsbijeenkomsten 2004 Overzicht tien slachtoffers Baininger Moord 1904 Literatuuropgave 2014 Tenslotte 2014
Waarom dit boek ?
In de 19e en 20ste eeuw was er in vele katholieke families vaak een heeroom of tante nonneke. Een of meer familieleden waren priester geworden, of waren in het klooster getreden als frater of pater. Of zij kozen voor een leven als pastoor of kapelaan in een van de vele parochies, verspreid over heel Nederland. Veel jonge vrouwen traden rond hun 18e verjaardag in een klooster, in de buurt of een eind vanaf de woonplaats van haar familie.
Missiepaters en missiezusters kozen voor een heel andere weg: zij gingen ver van huis om in Afrika, Azië en Zuid Amerika de oorspronkelijke bevolking daar de blijde boodschap van Christus te brengen. De naastenliefde, zorg voor de ouderen en zieken, onderwijs en opvoeding van de kinderen waren daarbij vaak de belangrijkste uitgangspunten van hun werk. Hun roeping – volgens de Dikke van Dale het ‘bestemd zijn tot de vervulling van een bepaalde levenstaak of van een bepaald ambt’ – was zo sterk dat zij niet anders konden dan kiezen voor het onderwijs, een militaire loopbaan of de religieuze richting.
De Griekse filosoof Aristoteles (384-322 voor Christus) wees er al op dat het belangrijk is altijd te onderzoeken waar je roeping ligt: op het kruispunt van waar de wereld behoefte aan heeft én van je eigen talenten. Mensen met een roeping tot missionaris (de katholieke vorm) of zendeling (de protestantse vorm) zijn vaak ver van huis werkzaam onder ‘de heidenen’ of ‘wilde volkeren’ hun christelijke geloof te brengen, in hun ogen natuurlijk ‘het beste, de waarheid’.
In 1904 voltrok zich een groot missiedrama op het eiland New Britain nabij Papoe Nieuw Guinea (toen was de naam Neu Pommeren) in de Stille Zuidzee. Daar bevonden zich verspreid over diverse missiestaties veel jonge en oude missionarissen. Tientallen paters, broeders en missiezusters. Vijf zusters, twee broers en drie paters afkomstig uit Duitsland en Nederland werden op dezelfde dag op verschillende locaties vermoord op 13 augustus 1904. De daders van deze tienvoudige moord, die slechts tientallen minuten duurde, maar lang was voorbereid, al snel zijn opgepakt en berecht.
Onder hen bevond zich de jonge Tilburgse pater Henri Rutten msc (1873-1904) en de Oisterwijkse broeder Cornelis (Nillis) Schellekens (1873-1904). Ook broeder Eduard Plaschaert msc (1871-1904) uit Overslag Zeeland behoorde tot de Nederlandse slachtoffers van deze gruwelijke moord. Sommigen slachtoffers werden met jachtgeweren doodgeschoten, anderen met bijlslagen afgemaakt. Een van hen werd bij een achtervolging neergeschoten. Een van de missiezusters werd bij verplegen van een zieke het hoofd ingeslagen.
In 1922 schreef pater S.H. (Henri) Peeters, de toenmalige overste msc een eerste “Korte Levensschets van Henri Rutten (1873-1904)”. Dat was ter gelegenheid van hun Gouden Bruiloft van zijn ouders Jan en Mie Rutten in Tilburg.
De oudste zoon Henri werd toen al achttien jaar lang zeer gemist,
maar zeker bij zo’n gelegenheid speelde dat extra.
Vele neven en nichten, achterneven en –nichten bezitten dit boekje
honderd jaar later nog steeds als een kostbaar aandenken aan hun
vermoorde heeroom. Het archaďsch taalgebruik uit de periode 1922 met
vele religieuze woorden, die nu onbekend zijn, was aanleiding voor
een gemoderniseerde versie, aangevuld met latere verhalen, foto’s en
herinneringen.
Onderzoek in de jaren 70 door de Duitse historicus pater Reiner Jaspers leverde een verhelderend en interessant artikel op. Volgens hem hielden de missionarissen, met name bisschop Couppé en de pastoor van het stadje Sint Paul, pater Rascher te weinig rekening met de plaatselijke geloofsopvattingen en gewoontes, historisch gegroeide verhoudingen tussen stammen en de feitelijke situatie. Tot die tijd ging men er bij de Congregatie MSC vanuit dat de negen martelaren slachtoffer waren geworden van hun strijd tegen polygamie. Immers, hoofdverdachte To Maria was door de missionarissen en broeders gekapitteld wegens zijn buitenechtelijke relaties.
Kort samengevat, wilde de MSC-missie dat in Papoea de vrij gemaakte ex-slaven zouden worden gedoopt, in een nieuw katholiek dorp zouden gaan wonen en er werk zouden vinden. In hun ogen de eerste stap in de kerstening van de regio Neu Pommeren. Vanuit het motto ‘Het bloed der martelaren is het zaad der christenen’, beschreef pater Henri Peeters in zijn boek ‘Korte Levensschets van Henri Rutten’ in 1922.
Kinderjaren in Tilburgse familiekring
In de familie werd hij meestal Harrie of Hendrik genoemd, de oudste
zoon in het gezin van Jan Rutten en Mie (Anna Maria) Rutten –
Nouwens. Van vaderszijde stamde Henri opvallend genoeg van een
protestantse familie uit de buurt van Arnhem. Hendrik Willem Rutten,
naar wie hij genoemd is was getrouwd met Theresia Jonin uit Tilburg.
Zij was een dochter van een katholieke moeder en een protestantse
vader In de wandel in Tilburg werd zij ‘Zwarte Trees’ genoemd naar
haar donker zuidelijk uiterlijk. Vele kinderen, kleinkinderen en
latere achterneven en -nichten tot in de 21ste eeuw in de
familie Rutten, bezitten nog deze kenmerken. Henri’s latere voorkeur voor de bergen, zijn belangstelling voor bergtochten kunnen wellicht worden toegeschreven aan dit Zwitsers bloed. Zijn grootvader in Tilburg werd 98 jaar oud en bleef zijn hele leven protestants, in het grotendeels katholieke Tilburg. Hij was als militair een oud gediende van Koning Willem I. Hij had ermee ingestemd zijn kinderen een katholieke opvoeding te geven
Hier kunnen de vijf zonen en vijf dochters die na Henri volgden natuurlijk niet ontbreken. Enkele doodgeboren kinderen laten we hier achterwege.
De kinderen Rutten groeiden eind negentiende eeuw in het nog kleine
en overwegend katholieke Tilburg op in wat toen de ‘nijvere
fabriekswerkers stand’ werd genoemd. Vader Jan Rutten begon ooit als
spinner, werkte later in een wolwasserij om zijn werkzame leven te
eindigen als ‘agent’ of vertegenwoordiger van een verzekeringsfonds
en levensverzekeringen. Vanaf 1893 was hij in dienst van de
‘Levens-verzekeringsbank Amsterdam’. In 1921 vierde hij daar zijn
25-jarig dienstjubileum. Moeder Mie Rutten heeft lang aan huis
stukken ‘gepluisd’ in opdracht van textielfabrieken, tot dat zij
later een winkeltje opzetten. Het is niet bekend, wanneer dat
precies was en waarin zij handelde.
Een anekdote uit de familie vertelt, dat Henri vlak voor zijn zevende verjaardag (31 januari) op een koude winteravond bij de kachel zittend tegen moeder zei: “Moeder, ik wou dat ik deze nacht stierf. Dan kon ik nog regelrecht naar de hemel gaan. Later moet ik dat afwachten”. Blijkbaar had hij thuis meer en beter geleerd dan verwacht werd.
Schooljaren in Tilburg , student kleinseminarie
Eerst bezocht Henri de Fraterschool in de Schijfstraat, later op de Heuvel, waar hij les kreeg van frater Xaverius en Ludovicus. Tien hij een jaar of tien was bezocht hij ook daarnaast de avondschool van meester Reabel. De fraters vonden hem een begaafde en brave leerling; zij deden hem en zijn ouders het voorstel om in te treden als ‘kwekeling’, als onderwijzer. Maar Henri had toen al andere plannen. Door het lezen van de Annalen van de Missionarissen van ’t Heilig Hart, die werden gedrukt door de weesjongens van het Weeshuis van de Fraters, kwam hij op het idee zich aan te melden bij de ‘Rooi Harten’. Deze paters en broeders werden in de volksmond meestal zo genoemd vanwege het rode geborduurde ‘hart’ dat op hun zwarte kleding was bevestigd.
In 1885, 12 jaar oud begon Henri op school bij Het Missiehuis van de Rooi Harten, dat toen op de Veldhoven was gevestigd. Nu is dat al meer dan honderd jaar het Wilhelminapark in Tilburg in Oud Noord. De paters hadden daar een oude verlaten lakenfabriek in gebruik genomen als school. Rond 1890 werd aan de Bredaseweg een nieuw Missiehuis gebouwd, dat er nog steeds staat. De bouw was een ‘reuzenonderneming’ voor de kleine congregatie van de leraren, economen andere Paters van ’t Heilig Hart. Maar daar in de nieuwbouw heeft Henri geen les meer gehad.
De priesterstudenten mochten in die tijd in de vakantie niet naar huis, maar brachten hun vakantie door in de school doorgebracht, een soort kostschool. Familieleden mochten af en toe op bezoek komen, op afspraak. Henri miste in die tijd wel het samenzijn met zijn familie en familiegebeurtenissen, waar bezoekers af en toe over vertelden. In die tijd werd dit systeem de ‘Franse opsluiting’ genoemd, die pedagogisch gezien wel zijn voor- en nadelen zal hebben gehad.
Bekend geworden zijn ook de wandelingen van de studenten naar Oisterwijk, Riel, Rijen en Dongen waar veel gepraat en gefilosofeerd werd. In Tilburg werden deze studenten de bijnaam ‘de lopers’ bedacht. Ook werden ze in Tilburg wel de ‘kleine missionarissen’ genoemd.
In maand- en jaarrapporten van Henri’s schoolperiode staat geregeld dat hij nogal ‘uitgelaten’ is. Bij spel en balspel was hij haantje de voorste. In zijn manieren was hij nogal opvliegend en een beetje ruw, maar hij was zeker niet haatdragend naar zijn klasgenoten. Een drukke verteller en een verwoed lezer, met goede punten voor de verschillende studievakken. Zoals Latijn, Grieks, Frans, Nederlands, rekenen, scholastiek en nog vele andere vakken, zoals Retorica. Frater August Kicken was zijn eerste Professor van wie Henri les had op het ‘klein-seminarie’.
Het schooljaar 1889 – 1990 was het laatste schooljaar in Nederland, waar over Henri in rapporten gemeld wordt ‘dat men van zijn verstand alles kon verwachten, behalve een redenaar, schrijver of dichter’. Toch kreeg hij dat jaar vier prijzen en vijf ‘bijprijzen’, wat toch wel getuigt van karakter, arbeid en doorzettingsvermogen. Een deugd die veel goed maakt en nog meer goeds voorspelt.
‘Wanneer wilskracht gepaard gaat met gezond verstand én een goed geloofsleven, dan mag men ven deze jonge man de beste verwachtingen koesteren’, schreef een leraar in een van die verslagen rond 1890.
Circa 1886 - Henri Rutten in de klas voor het schoolbord tijdens de reken- of wiskundeles in het oude Missiehuis aan de Veldhoven (nu Wilhelminapark) in Tilburg. Het nieuwe Missiehuis bevindt zich vanaf 1890 aan de Bredaseweg, tegenover de Watertoren. Vanaf circa 2006 is het geen klooster meer, maar een appartementencomplex.
Studies in Frankrijk
Het nieuwe Missiehuis aan de Bredaseweg in Tilburg was rond 1890 gereed en geschikt voor circa tachtig studenten en docenten. Maar Henri Rutten zou hier geen lessen meer volgen, al had hij nog twee jaar ‘Latijnse studies’ voor de boeg. Die deed hij in het Franse dorpje Chezal Benoit, waar hij een grote abdij met bijbehorend bisschoppelijk college was gevestigd met een prachtige grote tuin. Daar zocht men nieuwe studenten om het grote gebouw te ‘vullen’ en de keus viel ook op Henri Rutten en andere studenten uit Nederland, België en Duitsland. In Frankrijk zelf waren er op dat moment (al) te weinig roepingen om het gebouw van de Congregatie van de Paters van ’t Heilig Hart te vullen.
In september 1890 kwam er ook een grote groep Italianen, Spanjaarden, Engelsen en Ieren, zodat Henri kennis maakte met vele nationaliteiten. Met het Pinksterfeest, dat acht dagen lang en groots gevierd werd, was en een beetje sprake van een Babylonische spraakverwarring. Maar de Franse taal was eigenlijk als enige conversatie-taal toegestaan, zodat de moedertaal van alle studenten stiefmoederlijk behandeld werd. Naar verluid waren alle studenten wat dat betreft nogal ‘patriotisch’.
Henri kreeg te maken met een groot lerarencorps, dat onder andere bestond uit de directeur, geestelijk leidsman, leraren Sport, Retorica, Poësis, Syntaxis. Ook waren er surveillanten die studenten voorbereiden op een toekomst als missionaris, bijvoorbeeld op Nieuw Guinea en in Azië en in Afrika.
In 1892 kregen zijn ouders een drieling: Anna, Petrus en Constantia. Toen Henri dat op zijn kostschool in Frankrijk hoorde stelde Henri als bezorgd kind van zijn ouders voor om te stoppen met zijn studie en geld te gaan verdienen voor het steeds groter wordend gezin. Maar vader antwoordde hem in een brief, dat hij met Gods hulp evengoed de kost kon verdienen voor 14 als voor elf kinderen. Henri kon gerust blijven waar hij was en de zaak werd als afgehandeld beschouwd.
Maar de drieling heeft het eerste levensjaar niet gehaald, ze zijn respectievelijk 63, 65 en 93 dagen oud geworden. En Henri bleef gewoon verder studeren voor priester en missionaris.
Hogere studies
De student Theologie maakte ondertussen ook vorderingen in zijn religieuze leven en ambities. Om missionaris te kunnen worden volgde hij niet alleen de nodige studies, maar legde in 1893 zijn driejarige gelofte af, het begin van zijn leven als novice, nieuweling. Hij was toen 20 jaar en tien maanden oud. Met hem legden die dag ook Mart van Hoogstraten uit Gemert, Frans van der Heijden uit Woensdrecht en Jos Stettner uit Paderborn hun geloften af.
Van de stille noviciaats afdeling naar het volle ‘scholastieke’
leven moet ook voor Henri een grote overgang geweest zijn. De
problemen waar de Congregatie op dat moment mee worstelden, die we
hier even buiten beschouwing laten, speelden daar ook nog een rol
bij. Het was niet eenvoudig de verschillende nationaliteiten daar in
Frankrijk met hun eigen karaktertrekken te laten ‘versmelten’ tot
een goed mengsel. Intussen had het Missiehuis in Tilburg aan de Bredaseweg zelf zijn cosmopolitisch karakter afgelegd, en was rond 1900 geheel Nederlands. Dat betrof zowel de geest, zeden als de taal van de leraren en de studenten in Tilburg. Henri’s vader moet een regelmatige bezoeker zijn geweest van het klooster, waarvan zijn oudste zoon Henri nu deel uitmaakte, al zat hij helemaal in Frankrijk. In deze fase van die studie werden de studenten ‘Professor’ genoemd, omdat zij ook jongere leerlingen les en bijles gaven en bij hen surveilleerden.
Ook bij balspelen werd Henri niet graag gemist: hij kon goed vangen en gooien. ’s Winters deed hij graag mee aan schaats- en winterpartijen. ’s Zomers deed hij graag mee aan (berg-) wandelingen. Als rasechte Tilburger was hij ook handig in het repareren van allerlei apparaten, groot en klein, wat hij thuis geleerd had, anders dan jongens uit andere milieus. Daar aan dankte hij de bijnaam van ‘de smid’ onder zijn medeleerlingen. De vakken fysica, chemica en mechanica lagen hem dan ook goed.
In deze jaren groeide het Missiehuis in Tilburg ook in aantal roepingen en leerlingen, meer dan in Frankrijk. De vicarus apostolicus van Nieuw Guinea, de eerste Nederlander op deze post, Monseigneur J. Aerts bracht als hij in Tilburg was wel eens een bezoek aan de ouders van zijn geliefde toekomstige missionaris, Henri Rutten. Toen werd gezegd dat een leraar van een aanstaande missionaris goed beschouwd een ‘missionaris in de tweede macht’ was.
Intussen was zijn roeping om echt missionaris te worden steeds verder gegroeid. In 1896 deed hij in Borgerhout, vlak bij Antwerpen zijn eeuwige geloften. In een brief schrijft hij zijn ouders ‘te hopen dat uw oudste eenmaal een goed priester en een ijverig missionaris moge zijn’.
Zijn verlangen om naar de Missie te gaan groeit nog steeds, al realiseert hij zich dat hij dan in moeilijke omstandigheden zal leven. Jeugdige onbezonnenheid en zucht naar het onbekende spelen volgens hem daarbij geen rol. ‘Ofschoon ik drie of vier jaar zelfs nooit over de missie heb gesproken met jullie, is de gedachte me steeds bijgebleven schrijft hij zijn ouders vlak voor zijn priesterwijding. Dat is op 5 augustus 1900 in Antwerpen, Borgerhout, in aanwezigheid van zijn ouders en enkele broers en zussen uit Tilburg.
In augustus 1900 is het zo ver. Van hoger geplaatsten heeft Henri te horen gekregen dat hij de kans krijgt om na zijn priesterwijding naar de missie te mogen vertrekken. Dat wordt niet alle studenten toegestaan, afhankelijk van gezondheid, karakter en aanleg wordt het soms afgeraden. Al die jaren van studies was het contact met ouders, broers en zussen minimaal. Een maal per maand een briefje, gemiddeld één dag per jaar een bezoek aan Tilburg. Of een bezoek van zijn ouders aan de spreekkamer van het klooster, waar hun zoon op dat moment verblijft. Hij realiseert zich wel dat het ouderhart pijn zal doen als hun oudste zoon huis en haard verlaat voor het missiewerk ver van huis.
Omdat niet alle brieven voor 1900 bewaard zijn gebleven, zijn van Henri ’s leven vlak voor de priesterwijding niet veel details bekend. Zo ’n ingrijpende gebeurtenis moet zowel bij de ouders als bij de rest van de familie heel wat emoties teweeg hebben gebracht.
Op 5 augustus 1900 is Henri samen met enkele studiegenoten tot priester gewijd in Borgerhout Antwerpen, in aanwezigheid van zijn ouders en enkele broers en zussen.
Henri moest 6 augustus nog een paar dagen naar Hiltrup in Duitsland voor de laatste voorbereidingen en paperassen voor de reis naar Nieuw Guinea, zijn missiegebied per trein en motorschip via de Midellandse Zee, het Suezkanaal, Azië en Australië.
De zeereis in 1900
Op 13 oktober vertrok hij met een groep andere missiezusters (2) en missionarissen en broeders (6) voor een treinreis door Oostenrijk naar Genua, waar het stoomschip ‘De Barbarossa’ voor de verdere reis klaar lag. De reis ging via de Middellandse zee, Suezkanaal en Colombo langs de zuidkust van Australië naar de eilanden van Nieuw Guinea en Oceanië. Henri bezocht alle werelddelen, met uitzondering van Amerika.
Uiteindelijk komen ze met een kleiner stoomschip ‘De Stettin’ aan in de Witte Baai op 7 december 1900. Vlak daarvoor heeft een wilde storm nog vele schepen en bootjes verwoest, waaronder de boot van de Paters van Steil, die hier ook missioneren.
Het huidige Papoea Nieuw Guinea is verdeeld in een oostelijk en westelijk deel. Vanaf 1864 was het westelijk deel een Nederlandse kolonie, en het oostelijk deel – waar dit verhaal zich afspeelt – gedeeltelijk in Engelse en Duitse handen. Zowel kerkelijk als politiek was het in handen van de Engelsen en de Duitsers tot circa het einde van de Eerste Wereldoorlog. Omdat Duitsland deze oorlog verloren had, moest het kolonies in dit gebied en in Afrika afstaan. Het eiland New Britain is nu Australisch en telt circa 4 miljoen inwoners, terwijl het tien kaar zo groot is als Nederland. De talen die gesproken worden zijn Engels, Pidgin en ruim 700 streektalen.
Na de Eerste en Tweede Wereldoorlog is de politieke en economische situatie hier dus grondig veranderd. Zo werd Indonesië eind jaren 40 een zelfstandige republiek en sinds de jaren 60 werd het oostelijk deel van Papoea Nieuw Guinea een Australisch gebied.
Op het eiland Rabaul is een Herdenkingskapel gebouwd voor de Tien Martelaren vlakbij het grafmonument. Elk jaar rond 13 augustus vindt er een plechtige dienst plaats. Ook de kapel en de graven van de tien martelaren worden af en toe bezocht door familieleden uit het verre Europa. In 1997 bezochten José en Louk Meijs- Rutten uit Huizen de plek en vonden toen een gastvrij onthaal in de huidige parochie en missiestatie van het eiland.
In 2000 bezochten de zussen Henny en Francoise Appels het graf en de herdenkingskapel van hun Heeroom. Een jaar later ging Francoise samen met haar broer Arnold Appels uit Canada richting Rabaul.
In augustus 2004 bezocht Francoise Appels uit Goirle samen haar zussen Stance en Henny het Graf van hun Oudoom en Heeroom Henri Rutten. Duizenden gasten en bezoekers waren daar met hen aanwezig.
In december 2014 bezoekt Jan Rutten (1950) uit Amsterdam samen met zijn zoon Daam de herdenkingsplaats van de Tien Martelaren van Bainingen. Misschien volgen er nog meer.
Eerste periode, in de leer als missionaris en bouwvakker
Op het eiland waren al verschillende pastoors, missionarissen en missiezusters gevestigd. Henri Rutten zijn en zijn metgezellen worden onder andere verwelkomd door de paters Rascher en Van der Aa. Van hen hoort hij dat het klimaat er nogal onrustig is, maar dat Europese groenten en vruchten er goed gedijen. Ook kippen, eenden en kleinvee kan men er houden, al moet men voorzichtig zijn met de (soms giftige) slangen, die wel een kippetje lusten.
Het huisje, dat Henri samen met Cornelis Schellekens zal gaan bouwen, komt in een gezonde streek, hoog en betrekkelijk droog. De bagage van het schip wordt nagebracht via Vuna Pope, waar zich de hoofdstatie van de missionarissen bevindt. De statie Malaguan is op dat moment ‘de beste statie’, met al 2.300 bekeerde katholieke bewoners. Dat is twee uur lopen naar de statie van Henri, maar bergtochten liggen hem goed. Dat is in Frankrijk en Duitsland al gebleken.
In januari 1901 moet Henri Rutten aan de slag als vervangend pastor in de parochie van Pater Van der Aa, als deze vier weken op vakantie mag. Daar ervaart hij al snel dat zijn gelovigen in de kerk ‘een ander gevoel’ voor muziek hebben dan hij. Zij kennen slechts de eentonige dansdeuntjes, schrijft hij later.
Hij leert ook de bewoners van de oevers kennen, een heel ander soort mensen dan de bergbewoners. Ze staan hier bekend als zeeroovers en slavenhouders, zelfs als menseneters, maar Henri vindt hen “prachtkerels, vastberaden, fiere tred en hun scherp oog verraadt een helder verstand’. De Baininger bergbewoners winnen al snel zijn hart met hun eenvoud, werklust en hun zeden en gewoonten. De vrouwen zijn er ‘geen slavin, maar de gelijkberechtigde van de man, haar wil en toestemming is beslissend.’ Zijn jachtgeweer, van Tilburg meegenomen, komt van pas voor het schieten van gevogelte en klein wild. Op die manier kan hij voor een paar mensen proviand bemachtigen voor twee of drie dagen. De vleesblikken, meegenomen uit Europa, hoeft hij niet vaak aan te spreken. Later komt dit jachtgeweer als een ‘trofee’ op zolder te liggen in het Missiemuseum van de Paters van de Rooi Harten in Tilburg. Waar het uiteindelijk gebleven is, is niemand bekend. Dat geldt ook voor het zwarte knijp-brilletje, dat Henr Rutten altijd droeg. Dat heeft ooit als een souvenier in huize Appels-Rutten gelegen. Bij de jongste zus van pater Rutten, Constance Appels-Rutten.
Op eigen benen in een eigen missiestatie
De taal van de Bainingers is een zeer ingewikkelde taal, met ook nog een moeilijke uitspraak. Pater P. Rascher, van oorsprong een Duitser, is de enige in het gebied die de taal machtig is. Hij heeft het Nieuwe Testament al wel vertaald en wat gebeden. Maar die zijn nog niet gedrukt. Henri leert de taal spelenderwijs van kinderen, vooral jongens die komen helpen.
In april 1901 krijgt hij een brief van de bisschop met het bericht zich gereed te gaan maken voor een eigen missiestatie in Madres. Zijn buurman daar zal Pater van der Aa zijn, ook Tilburger van geboorte. Al is die afstand acht uur varen …
Zonder gebaande wegen, door berg en dal, door wilde rivieren en moerassen reizen, het kost de nodige tijd om er te reizen. Waarom hij in augustus nog steeds in Sint Paul is, is niet duidelijk. Maar in een brief van 14 oktober 1901 schrijft hij dat hij zich gevestigd heeft in Mandres. Hulp krijgt hij van andere paters en broeders, die handig zijn als timmerman en metselaar. En ander is goed als smid, weer en ander is een goede jager. Voor het bouwen van een hutje en een kerkje heeft hij ongeveer twintig ‘boys’ ofwel zwarte werklieden uit de buurt ingeschakeld. Het is er vaak zo warm, dat ’s avonds of ’s nachts wordt gewerkt.
De rivieren zijn visrijk, wilde varkens worden af en toe geschoten. Opgepast moet worden voor de vele krokodillen. De huizen van blanken worden in dit gebied gebouw van gegalvaniseerd hout, anders worden ze opgegeten door de witte mieren. Dat hout komt uit Australië. Om kosten te sparen hebben de missionarissen sinds een tijdje een eigen zaagmachine bij de Toriu, een rivier met zuiver, helder water. In het gebied zitten ook veel muskieten, die gevaarlijk zijn: zij kunnen de ziekte de moeraskoorts met zich meebrengen.
In dit gebied bleef Henri tot februari 1902, toen hij verder reisde naar Sint Paul. Daar moest hij een van de paters tijdelijk vervangen, de Mis lezen voor de parochianen, op ziekenbezoek en biecht horen. Laatste standplaats in Nacharunep 1904
Zijn toekomstige parochianen noemt Henri in een brief van 10 mei 1902 ‘echte boschduiveltjes’. Hoe lang ze er blijven weten ze zelf niet, want het is een nomadenvolk. Tijdens een verkenningstocht door de bergen maakt Henri samen met pater Rascher een landkaart voor eigen gebruik. Hoogstwaarschijnlijk waren zij de eerste blanken die dit gebied hebben betreden. Elk jaar gaat hij voor een korte retraite, bezinningsperiode, naar Vunapope terug, de hoofdstatie van de Missie. Blij dat hij daar zijn collega’s ziet, is toch ook blij weer terug te kunnen gaan naar de bergen.
De brieven die hij regelmatig naar Tilburg stuurt, zowel aan zijn ouders als de Overste van de Congregatie van OLV van het Heilig Hart, worden vaak onder moeilijke omstandigheden geschreven. Soms liggend op zijn bed, bij gebrek aan een stoel. Later schrijft hij over zijn bezit: een tafeltje, een klok, een bede, twee ijzeren borden met bijbehorend bestek. Zijn eigenlijke woonhuis is dan nog steeds niet gebouwd. Hij woont in een oud strooien huisje, zoals hij het zelf noemt. Het hout voor zijn huis ligt nog in Sint Paul, evenals 2.000 kilo plaatstaal, dat nog vervoerd kan worden als de regenperiode voorbij is. Vanaf de oever van de rivier is dat nog 4,5 uur lopen met hulp van vele parochianen.
Na een tijd krijgt onze jonge Tilburger een heus rijpaard: een Makassar. Een half wild paard dat lenig is in het bergklimmen. Ook al moet de ruiter afstijgen bij sommige bochten in de rivier en in het bos. Praktisch ingesteld als hij is, is hij ook aan het ‘boeren’ geslagen op zijn nieuwe standplaats Nacharunep. 17 Jonge kippetjes, een haan, vijf grote hennen, twee katten en een hond. Maar het blijft altijd oppassen met de (giftige) slangen in de buurt.
Voor huisje en kerkje moet de funderingen worden gegraven in de lemen ondergrond, kal moest worden gebrand, boomstammen gespleten van circa 60 cm. Veel problemen moeten worden over-wonnen, ook tegenslagen door de regentijd. Een kleine tijdelijke loods is nodig om de materialen droog te houden.
Af en toe maakt hij de moeilijke reis naar de hoofdstad Vunapope, waar hij ook nieuwe schoenen kocht en een zelfs nieuwe hoed. Maar ook timmermansgereedschap, potten en pannen. ‘Het is niet mijn gewoonte om in een vers gewassen wit pak het bos in te gaan, en daarom zag ik er in de hoofdstad uit als een echte rover, met mijn smerige broek, met lappen hersteld en gaten, waardoor mijn blanke huid hier en daar te voorschijn kwam. Een jas had ik gelukkig in mijn rugzak. Mijn hoed had vijf gaten. Mijn schoenen had de armste schooier in Tilburg op straat niet opgeraapt’, schreef hij in een brief aan zijn ouders, broers en zussen in Tilburg.
Intussen gaat hij verder het christelijke geloof, de Blijde Boodschap van de katholieke kerk, te brengen en godsdienstlessen te geven. De naastenliefde en de ‘werken van barmhartigheid’ liggen hem na aan het hard. Kinderen leert hij op een simpele manier wat lezen en schrijven. Waarschijnlijk aan de hand van plaatjes die hij uit Nederland of Frankrijk heeft meegenomen. ‘Mijn gelovige schaar bestaat op dit moment uit acht jongens en elf gedoopte kinderen. Verder onderricht kan ik pas geven als mijn blikken huis gereed zal zijn. Zoals ik al eerder schreef waren de mensen in het begin zo bang van mij, dat zij op drie na het bos in waren gevlucht. Die vrees is er nu uit, het vertrouwen komt er in’, schrijft hij in een brief van 26 december 1902. Daarin bekent hij zijn familie ook dat hij intussen de zwartwaterkoorts heeft gehad en daardoor verzwakt is. Maar dat is dan helemaal voorbij.
Het handschrift van zijn brief van 15 februari 1904 is ongebruikelijk slordig. Veertien kantjes lang schrijft hij toch, ondanks een gezwollen hand die hij heeft overgehouden van het werken aan huisje en kapel. Zijn laatste brief van 15 bladzijden zal later zijn laatste brief blijken te zijn. Daarin meldt hij dat hij op paasdinsdag 5 april 21 jonge jongens heeft gedoopt. Die belangrijke gebeurtenis werd bijgewoond door enkele van de paters en broeders, van wie hij altijd veel steun heeft ondervonden. Pater Rascher en Van der Aa en broeders Stevens en Plasschaert.
In geen enkele brief van Henri Rutten is een verwijzing te vinden van een vermoeden, al is het maar een klein vermoeden, dat hij slachtoffer zou worden van het Kanakken-volk, waar hij zo veel over schrijft.
In Henri’s brieven komen geen godvruchtige beschouwingen of vrome ontboezemingen voor. Het lijkt er op dat hij de levensregel van de Apostel Paulus de apostel der missionarisen, tot de zijne heeft gekozen: ‘Werk als een goed soldaat van Christus’.
Achteraf gezien hebben de missionarissen in goed vertrouwen en zonder achterdocht de waarschuwingen in de lucht geslagen, die er wel waren. Zij wilden zich niet beveiligen of verdedigen. Net als Henri vonden de meeste missiezusters en missiepaters dat de Bainingers: ‘te eenvoudig, langs het domme af waren, te vreesachtig en te slaafs, te goedig van inborst om een gruweldaad te beramen’. Zij konden zich niet voorstellen, dat zij als beschermers en voorsprekers toch hun beste vrienden waren…
To Maria, zoon van een opperhoofd, bleek de aanvoerder en beramer van de gruwelijke moord op 13 augustus 1904. Hij en andere mede-plichtigen hebben de aanslag lange tijd voorbereid. Naast de missionarissen en missiezuster waren ook een plantage-eigenaar op het eiland, die bevriend was met de paters. Alle omstandigheden waren zo dat het plan gemakkelijk uitgevoerd kon worden. Duidelijk is dat de moordenaars gehandeld hebben uit haat tegen de blanken in het algemeen. Niet tegen de ‘brengers van het geloof’ in het bijzonder.
In 1904 en lang daarna werden de slachtoffers ‘Martelaars van het geloof’ genoemd. Men ging er als het ware van uit dat een missionaris, die naar ‘wilde streken’ gaat, bereid moet zijn en ook is om een on-natuurlijke dood te sterven. Honderd jaar later, in een veel meer reguliere maatschappij en samenleving dan toen het geval was, wordt daar wellicht anders tegen aan gekeken.
Het verdriet én het verlies van de grote groep broers, zussen, ooms en tantes, heerooms en tante nonnekes dat blijft hetzelfde als in de periode, dat deze gruweldaad plaatsvond. Ook meer dan 100 jaar later …
Herdenkingsbijeenkomsten Honderdste Gedenkjaar 2004
De tien Martelaren van Bainingen 1904-2004 werden in 1954 en in 2004 herdacht op tenminste drie plaatsen: * In Hiltrup, Duitsland * In Rabaul, Papoe Nieuw Guinea * In Tilburg, Nederland
Çoise Appels (1935) uit Goirle is driemaal op bezoek geweest. In 2000 met haar zus Henny (1928) en in 2001 met broer Arnold (1930), beiden woonachtig in Canada. Enkele foto’s 2004 van bezoekers in dit boek, die vanuit Europa aanwezig waren bij de dagenlange viering in Rabaul. Coise Appels en haar zus Stance (1933) uit Sittard en haar zus Henny (1928) waren daar de ere-gasten, met vele anderen. De herdenking bij het Graf van de Tien Martelaren en in de Herdenkings-kapel waren indrukwekkend voor hen en de duizenden andere bezoekers. Een onvergetelijke gebeurtenis, ook voor de huidige inwoners van Rabaul, waar nog steeds van een bloeiende katholieke parochie sprake is. De bisschop (van Duitse afkomst) heeft de Nederlandse bezoekers altijd gastvrij ontvangen en onderdak geboden.
In de jaren 30 is vanuit Nederland en Duitsland het initatief genomen om een ‘zaligverklaring’ aan te vragen voor de Tien Martelaren van Bainingen. Dit is een moeizaam en langdurig proces, dat in dit geval niet tot resultaten heeft geleid. Zo’n verklaring is een plechtige verklaring van de Paus in Rome, dat betreffende personen, mannen of vrouwen, volgens zijn inzichten in de Hemelse Zaligheid zijn opgenomen. Uitgebreid onderzoek en documentatie, liefst ondersteund met tenminste een verricht wonder, kan dan leiden tot een zaligverklaring. Bij Onze martelaren is dat tot nu toe niet gelukt. Ondanks hernieuwde pogingen, vooral vanuit Tilburg en Duitsland rond 2004 bij de Herdenking van de Honderdste Sterfdag, kreeg het proces geen nieuwe impuls.
2004 - Vele bezoekers bezochten de Herdenking van het Eeuwfeest van de Tien Martelaren van Bainingen in de omgeving van Rabaul.
Overzicht Tien Martelaren van Bainingen 1904
Op 13 augustus 1904 zijn vermoord op het Gazelle schiereiland Rabaul in de Stille Zuidzee
Pater Matth. Rascher, msc, geboren in Sambach Dld, 1868, op zijn ziekbed doodgeschoten Pater Henri Rutten msc, geboren in Tilburg NL, 1873, in stoel lezend en rustend voor zijn hutje doodgeschoten en bewerkt met bijlslagen Broeder Eduard Plasschaert, geboren in Overslag Zld. 1871, met bijlslagen vermoord op zijn werkplek, de missiestatie Broeder Cornelis Schellekens, geboren in Oisterwijk 1873, met bijlslagen vermoord tijdens zijn werk aan het kerkje Pater Alois Bley, geboren in Halteren 1865, doodgeschoten en met bijlslagen afgemaakt Zuster Anna Utsch, geboren in Muldersbach 1878, nabij pater Rascher, achtervolgd en neergeschoten Zuster Agatha Rath, geboren in Senden 1877, tijdens poliklinisch werk vermoord, hoofd ingeslagen Zuster Angela Balka, geboren in Zalesczyki 1875, vermoord in sacristie kerkje, schedel ingeslagen Zuster Agnes Holler, geboren in Ruhmannsfelden 1881, neergeslagen, grote hoofdwonden Zuster Sophia Schmit, geboren in Mulben 1879, net terug van verpleging zieken gedood, in elkaar getrapt.
Van de tien vermoorde missionarissen waren er zes afkomstig uit Duitsland en vier uit Nederland. Pater Bley was van de Congregatie van de Trappisten. Alle andere slachtoffers waren van de Congregatie van OLV van het Heilig Hart, in de volksmond de Rooi Harten genoemd. Hun Missiehuis stond in Tilburg aan de Bredaseweg. In het Klooster in Hiltrup in Duitsland vonden sinds 1904 ook diverse herdenkingsbijeenkomsten plaats, om hen niet te vergeten. Augustus 2004: Missiehuis MSC Tilburg en september 2004: Hiltrup.
Literatuuropgave
Anoniem, ‘Het Missiehuis Borgerhout’, 1904, Tilburgsche Courant, september 1904. Anoniem, ‘Het Bloed der Martelaren’, 1922, Almanak Congregatie MSC, jgr. 1922. Henk van Doremalen, ‘Peerke, Paters en Pastoors’, 2009, deel 14 serie De Kleine Geschiedenis van Tilburg, uitg. Waanders. Dr. Gabrielle Dorren, “Door de wereld bewogen. Geschiedenis van de Nederlandse Missionarissen van het heilig Hart (MSC)”; Uitg. Verloren Hilversum, 2004. Engelse vertaling 2011. Joep Eijkens, ‘Nieuwe impuls in proces zaligverklaring’, 2004, Brabants Dagblad 7-8-2004. Joep Eijkens, ‘In de voetsporen van Henri Rutten’, 2004, Tilburg, Tijdschrift voor geschiedenis en cultuur, 2004. Joep Eijkens, ‘Een missiedrama in de Stille Zuidzee’, 2004, Brabants Dagblad 7-8-2004. Joep Eijkens, ‘Bemind zij overal het Heilig Hart van Jezus’, 2004, Brabants Dagblad 8-12-2004. Mieke-Nelie van der Heijden, ‘Wat doen we met Pater Rutten met de feestdagen ?’, 2004, 8 pagina’s, brochure eigen beheer. Mieke-Nelie van der Heijden, ‘Honderdste sterfdag pater Rutten’, 2004, De Tilburgse Koerier 12-8-2004. Mieke-Nelie van der Heijden, ‘Expositie foto’s en verhalen vermoorde Tilburgse missionaris’, 2014, Wijkkrant Oud Noord Tilburg, mei 2014. Mieke-Nelie van der Heijden, ‘Expo over vermoorde Henri Rutten’, 2014, Stadsnieuws 9-7-2014. Mieke-Nelie van der Heijden, ‘Expo foto’s en verhalen vermoorde missionaris en heeroom’, 2014, Goirles Belang, 16-7-2014. Reiner Jaspers MSC, ‘Historische Untersuchungen zu einem Mord an Missionaren auf New Britain 1904’, 1979. Tijdschrift ‘Missionswissenschaft und Religionswissenschaft’. Jeroen Ketelaars, ‘Correspondentie in Regionaal Archief’, 2011, Brabants Dagblad 22-11-2011. S..H. Peeters msc, ‘Eerwaarde Pater Henri Rutten, missionaris en martelaar’, 1922, 83 pagina’s, Uitg. Buscoduci, 8-4-1022. Jan Rutten, ’90 Jaar geleden, 1904’, 1994, Tilburg tijdschrift voor geschiedenis en monumenten, jaargang 1994. Jos Theil, ‘Ter nagedachtenis van pater H. Rutten’, 1929, Annalen van OLV van het Heilig Hart, 47ste jaargang, 1929.
Ten slotte
Wie schrijft, die blijft. Het is een gezegde dat zeker van toepassing is op Henri Rutten, een van de mannen over wie dit boekje gaat. Hij was een van de vele missionarissen, pater, broeders en missiezusters uit het katholieke Nederland en het katholieke Noord-Brabant. Ver van huis schreven zij meestal min of meer regelmatig een brief of een kaartje aan het thuisfront, ver in Nederland. Veel van hen kwamen in de loop der jaren terug, ook nog wel eens voor een lang of kort bezoek aan het thuisfront.
De jonge Tilburgse missionaris had de gewoonte uitgebreide brieven te schrijven, zowel aan zijn familie als aan de Overste en andere leden van de Congregatie OLV van het Heilig Hart. Omdat hij al op 31 jarige leeftijd op afschuwelijke wijze om het leven kwam, samen met negen andere paters, broeders en zusters op het eiland New Britain (toen heette het eiland Neu Pommeren) in de Stille Zuidzee, is alles van hem bewaard. Dat is waarschijnlijk een van de redenen dat al zijn brieven en foto’s als een kostbaar goed zijn bewaard, zowel in zijn familie als in het Missiehuis in Tilburg . Het Regionaal Archief Tilburg bewaart deze brieven intussen voor het nageslacht vanaf 2011.
In 2004 bij de Honderdste Sterfdag van Henri Rutten en zijn negen gezellen, de Tien Martelaren van Bainingen, heeft de familie Rutten - neven en nichten, achterneven en achternichten - alle brieven uit de periode van 1898 tot 1904 gebundeld in een boekje ‘Brieven van Henri Rutten aan zijn familie’. Al deze originele brieven – soms geschreven op het briefpapier van de congregatie, soms op blanco papier - zijn in 2011 geschonken aan het Regionaal Archief Tilburg. Zijn geboortestad Tilburg zal deze bijzondere tijdsdocumenten goed bewaren voor het nageslacht. In de jaren 30 werd een straat naar hem vernoemd.
Pater Peerke (Petrus)
Donders en Pater Henri (Hendricus) Rutten zijn de bekendste twee
missionarissen uit de 19e eeuw. Bij het
geboorte-huisje van Pater Donders is een Herdenkingspaviljoen
gebouwd, aan Pater Rutten herinnert hier alleen de straatnaam,
‘Pater Ruttenstraat’.
|