|
Klaas de Graaff Een vreemd meisje
Misdaad: dood door schuld Jaar: 1841 Topografie: Stratum |
|||
|
Een vreemd meisje Vijftien jaar was ze, Maria (genaamd Mie) Bouwman uit Stratum, in 1841, waar haar ouders een bewaarschool hielden. Op 2 maart van dat jaar overleed het tweejarig zoontje Martinus Jacobs aan de verwonding die hij had opgelopen op de school. ’s Middags hadden er vier kinderen tussen de twee en vier jaar verbleven. Het was redelijk normaal weer (gemiddeld 6 graden), maar te fris om geen kachel erbij aan te hebben. Als toeziend was de dochter er alleen, moeder had andere dingen aan haar hoofd en vader, een gepensioneerd tamboer majoor, deed boodschappen. Tegen vijf uur kwam de tweejarige Martinus hevig huilend de school uit, aan de hand gevoerd door de vierjarige Janetje Schrabbers. Zijn moeder zag dat de billetjes van het jonge kind deerlijk waren verbrand, wat op school moest zijn gebeurd. Het vreemde was dat de kleren van het kind niet waren geschroeid of gebrand, zodat de conclusie was dat de verbranding aan de blote billen op de daar staande kookkachel moest zijn veroorzaakt. Ervan uitgaande dat het kind niet uit zichzelf dat kon hebben gedaan, was de gevolgtrekking dat Maria dat op haar geweten moest hebben. De andere ontstelde kinderen hadden dat aan hun ouders al gestameld. De vader van Mie had daags erop zijn dochter stevig aan de tand gevoeld, die het ten slotte had toegegeven. Zij had dat gedaan om de billetjes wat op te warmen was haar pleidooi. De brandwonden waren van dien aard dat het kind twaalf dagen later overleed. Dood door schuld dus. In het toenmalige artikel 319 van de Code Pénal stond dat iemand die door onoplettendheid of achteloosheid schuldig was aan de dood van een ander een straf van drie maanden tot twee jaar gevangenisstraf kon krijgen. De rechters achtten Mie oud en wijs genoeg om te weten dat iemand op een hete kachel te zetten ernstige gevolgen kon hebben. Was de leeftijd van iemand nog geen zestien jaar dan kon de veroordeelde naar een verbeterhuis gestuurd worden om daar tot maximaal het twintigste jaar te worden heropgevoed. De rechtbank besloot tot die laatste optie, zijnde zes maanden, maar legde ook een geldboete van vijftien gulden op, terwijl zij de kosten van het geding van 33 gulden daar bovenop moest betalen. |
|||