Ik ben
gekomen met het narrenschip
en aan
de oevers hapten de vissen
de
resten van mijn gulzigheid.
Ik heb
mijn onzalige hoofd gestoken
in het
hooi en de manke landloper
zijn
laatste hoop ontstolen.
Op een
witte merrie gezeten heb ik
zesenzestig
drappige ronden gereden
rond de
vijver van de lust
en mijn
oude wijsheid verkwist
aan de
slet die mijn been omknelde.
Als bij
een dronkelap is de pret
mijn
hoofd ontstegen.
Op een
laatste tak gezeten
sluit ik
de ogen voor mezelf.
3 april
2001