Ad
van Schijndel
Geef
me van de kussen die er zijn
Geef
me van de kussen die er zijn
de
eerste, de onvermoed zachte
aftastende
kus, die in zichzelf besloten
met
gesloten ogen de lippen
af
wil wachten, die zoekend streelt
nooit
drukt, maar als de staart
van
een jonge poes golfjes trekt op de huid
van
moeder of kind of jonge meid
of
jou die ik heb gezien, minnekozend
met
je vriend in de bus van zes na tien
en
ik zet haar bij in mijn vitrine,
verpakt
in cellofaan.
Geef
me van de kussen die er zijn
de
tweede, de intens gewilde
verslindende
kus, die de lippen laat wijken
en
zoekend links en rechts zonder rust
hondsbrutaal
laat blijken
meer
te willen dan de inzet was,
die
cirkelend, dalend, stijgend
laag
voor laag je lichaam zoekt
en
in de diepte zichzelf verbreedt,
geen
pauzes kent, maar als een wild gewas
de
donkere aarde ontstijgt
en
onwisbare lijnen kerft in het blauw gelaat
van
de vrouw, de minnares of wilde meid
of
jou die ik onlangs trof
vrijend
op een bank bij een oud kasteel
en
ik plaats haar open op mijn terras,
vol
glorie.
Geef
me van de kussen die er zijn
de
veel geprezen openbare kus,
die
met opeengeklemde lippen zichzelf verraadt,
de
pauselijke kus in een land van Afrika,
die
de huid doet schroeien van valse hoop,
de
kus der politici, die de rottigheid der aarde
als
een veelkleurig gezwel ontstijgt,
de
kus, die het vale lijf wellustig omhult
van
de stripster, de slet of allemans meid
of
jou die mij wenkte
maar
even vlug ruilde voor ander vel
en
ik verbrijzel haar
tot
vormloze onlijmbare parten.
Ad
van Schijndel, 19 okt. '00