Je lieve lichaam was te naakt
voor mij,
je huid te strak,
in de holle spiegel van je rug
weerkaatste onverdraaglijk
licht.
Je hele lijf sloeg gaten in mijn
adem.
Ik heb gegraven in de aarde,
de mergel en het water,
en je lichaam gedept met de
milde tonen
van mijn mengsel.
Je huid nam mijn streling over,
uit de bodem groeiden fijne
takken
langs je lijf omhoog
en in je hals en op je willig
gezicht
kwamen twijgjes als adertjes van
liefde.
Mijn hijgen werd lichter,
je naaktheid werd zacht als mijn
spons.
Nog schuilt een lichte aarzeling
in je stap, in je gesloten oog,
en trekt je lichaam
zijn eigen lijnen in de natuur,
maar in je draagbare naaktheid
is mijn zuchten aangenaam.