Mijn
eerste-meizoentje
Ik
weet wel waar maar niet meer hoe
ik
denk iets van lippen die aan lippen tikten
amper
vel, een puistje in de linker hoek,
laat
staan dat tong langs tand mocht likken.
Eén
hand lag losjes op haar bovenarm,
de
ander hield in rechterzak een knikker vast
die
de dag had doorstaan, heel kuis en warm,
een
glazen bonk met binnenin een zware liefdeslast.
Waar
wij stonden ben ik nooit vergeten,
bij
een kippenhok in tantes wilde achtertuin
met
om ons heen veel hout en troep en puin;
ik
proef van buurmans dochter nog het middageten.
Dat
die liefdesbonk niet voor haar was bestemd
heb
ik het arme kind nooit laten weten,
de
kus was kort, ook zij werd ergens door geremd
bij
deze eerste meidenkus, die amper zoen mag heten.
Ad
van Schijndel, 1 mei 2006
Mijn
tweede meizoentje
Ik
weet, ik wilde nog lang geen handen
aan
mijn onvolgroeide lijf, maar dat
zij
mij / ik haar, dat wij elkaar wat
korter
kwamen en de wederzijdse onderpanden
-
van je ras, ras, de koning door de plas -
vergaten,
hoorde blijkbaar bij het spel.
De
stilte duurde hoogstens één, twee, drie tel
en
toen de cirkel joelde, kreeg ik de jas.
Ik
weet, het was anders dan de eerste keer:
iets
van vochtigheid en lippen die bewegen
terwijl
een meidenvoet langs mijn enkel streelde
en
ook aan handzaam voelen was er stukken meer.
Aan
mijn vrienden gaf ik heel hoog op,
oreerde
van haar ‘tieten als meloenen’
en
dat zij míjn meid nooit mochten zoenen,
verborg
mijn meidenvrees, want dat kostte je de kop.
Ad
van Schijndel, 2 mei 2006