INHOUD MAJOIE
CUBRA HOME

© 2017

Stichting Cultureel Brabant (CuBra)  & Ben van de Pol

John Majoie

Journalist

 

Onder redactie van Ben van de Pol

 

Een paasverhaal

 


 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 30 maart 1934

 

 

Het rechte spoor

 

Die laatste oogenblikken vóór de vrije Paaschdagen begonnen, waren voor Hugo Berk altijd heel drukke oogenblikken. Hugo Berk was van eenvoudigen komaf, had het ver geschopt in de wereld - tenminste: zijn ouders hadden hem ver gebracht - en nu bekleedde hij een vrij hooge positie bij een bankinstelling. Zooals vele menschen, die met veel geld omgaan, was zijn gezicht wat zorgelijk getrokken; er waren rimpels in te zien. En toch was Hugo Berk pas even in de dertig. Maar de Paaschdagen zouden hem volop gelegenheid geven, meende hij, om die zorgen weer eens voor korten tijd opzij te zetten. O ja, een mensch met zorgen kan er wel eens naar verlangen zijn zorgen opzij te zetten, nietwaar? Hugo Berk zou dus wel 'ns voor een paar dagen naar huis gaan zeker? Maar nee, hij ging niet naar huis. Wat was het tenslotte thuis? Zijn moeder was er nog en het dochtertje van zijn zus - heel eenvoudige menschen waren dat - zou wel weer over zijn met vacantie. Voor de rest de eenvoudige behuizing van vroeger nog en al de herinneringen aan vroeger, toen Hugo maar net "een knappe jongen" en de trots van zijn moeder was; toen hij, ook nog, een eenvoudige jongen was. Maar ja, de tijd gaat voorbij en je ontgroeit tenslotte aan alles.

Hugo kon er trouwens niet erg goed meer tegen; tegen al dien eenvoud thuis. Net niets om je zorgen mee te verzetten. Eer 't tegendeel. En dan was er het intellect. Het intellect nietwaar? Hij was tenslotte niet iemand, die zich nog tevreden kon stellen met wat mooie, bloeiende boomen en wat vredigheid en wat eenvoudig geluk en rust. Als mensch, als zakenmensch diende er iets anders te zijn, om je bij gelegenheid eens te verzetten. Ja, hij ging ook nog wel naar huis. Zoo'n verloren dagje; moeder rekende er altijd zoo'n beetje op. Zoo had zij vroeger ook er op gerekend hem te zien met Kerstmis, met Paschen, op zijn verjaardag en op den haren. Het had niet altijd gekund. Zaken zijn zaken en zaken gaan soms vóór, zei Hugo.

En nu, de laatste dag voor de Paaschvrijheid, had hij voor de vierde maal een brief naar huis geschreven, zooals hij er de laatste vier jaren telkens een geschreven had tegen Paschen. Moeder begreep zeker wel, dat hij het verbazend druk had. Vooral nu, met die crisis. En had zij ook al gehoord van die nieuwe financieele verwikkelingen in Amerika? Dat vond natuurlijk zijn weerslag. En dus begreep zij zeker wel, dat hij niet… Maar dat hij zeker volgend jaar misschien… En dat hij haar en al de anderen, die toevallig thuis mochten verblijven, in ieder geval een Zalige Paschen wenschte… En toen die brief verzonden was, had hij gauw 'n conferentie belegd over iets heel ingewikkelds, waar portefeuilles en veel papieren bij te pas kwamen, want hij herinnerde zich, dat hij het eerste jaar, vlak na het verzenden van den eersten brief van dien aard, zoo merkwaardig sentimenteel-onrustig was geweest. Nou ja, het was altijd een beetje vervelend, maar je moest je tenslotte ergens overheen kunnen zetten. Dat lukte hem nu al veel beter. Dus geconfereerd: goud, zilver, papier. Relaties, connecties, rentevoet. Liquidatie, eischen, toezeggingen…

En de klok draaide gelukkig vlot voort. De tijd ging snel, de uren vóór de trein naar Parijs vertrok, waren nog maar te tellen met kleine getallen. Die waren gauw genoeg zoek gebracht, in groote drukte, met een en ander te pakken. En dan zich werpen in de suizende drukte van het groote verkeer. En dan naar Parijs, drukte, verkeer en vertier, het intellect en de aderslag van een wereldstad dat hoort zoo bij elkaar.

Het was gelukkig erg druk in het station. Daar kon je heelemaal in wegzinken. Het is een dankbare kunst om met struische gebaren je te bewegen in de drukte om een internationalen trein, vooral als er nog andere treinen aan andere kanten staan te gillen en te fluiten en te stoomen en menschen hulpeloos en radeloos heen en weer loopen. Je lacht die menschen niet uit, zij hooren bij het beeld van een druk station. Zij zijn meestal den weg kwijt of durven niet in een trein te stappen, omdat zij vreezen, dat die hen wie-weet-waarheen brengen zal. Daar lach je eens om. In negen honderd negen en negentig van de duizend gevallen komen al die lui wel weer terecht waar ze wezen moeten. Daar zorgt het keurige treinpersoneel wel voor. Het treinpersoneel, waarmee je je in zekeren zin gelijk gevoelt in zooverre je óók alles weet omtrent stations en treinen en alle moeilijkheden van de spoor. Dat gaat allemaal vlot, wel ja.

Een kwartier later zit Hugo Berk in zijn coupé. Alléén voorloopig. Een bof met zoo'n drukte en in zóó'n trein. Maar des te beter. Hij haalt een klein boekje uit zijn zak. Hij begint voor zich zelf heen te lezen. Je kunt nooit weten.

"Hoe maakt u het?" - "Comment allez-vous?" - "How do you do?", maar 't Engelsch kan er vandaag wel af.

"Je désire une chambre!" - "Kan ik hier een kamer krijgen?"

"Quarante (cinquante) francs." - "Veertig (vijftig) franken."

"C'est trop cher!" - "Dat is mij te veel!"

"S'il vous plait!" - "Alstublieft."

De trein stopt op een gegeven moment. Eigenlijk wel vreemd. Dat doet hij anders nooit zoo vlak achter de plaats, vanwaar hij vertrokken is. Nog vervelender is, dat nu het portier open gaat en een meneer binnenkomt. Hij heeft een lange donkere jas aan en een erg slappen hoed op. Hugo Berk - hoe onprettig hij 't ook vindt gestoord te worden - wil graag de gelegenheid aangrijpen om zich in de Fransche sfeer in te werken. "Bonsoir m'sieur", zegt hij. De vreemdeling kijkt hem even een weinig verschrikt aan. "Mmmm", zegt hij dan en gaat zwijgend zitten. Verschuilt zich achter een notitieboekje van indrukwekkenden omvang. Hugo Berk besluit maar niets meer te zeggen. Hij veronderstelt, dat er een of andere afstammeling van ouden Franschen adel tegenover hem heeft plaats genomen.

Na een half uurtje gaat Hugo wat dutten. Hoe lang? Hij weet het niet. Buiten is het toch donker en er is niets te onderscheiden, als hij door de raampjes kijkt. De oude edelman zit er nog altijd. Hugo moet zeker wakker geworden zijn door het fluiten van de locomotief want zij naderen een station en de remmen beginnen te knarsen. Merkwaardig genoeg is het geen groote stad, maar een kleine halte, waarvan Hugo niet eens den naam lezen kan. Hier staat de oude edelman op, tikt tamelijk on-aristocratisch aan zijn hoed. Hugo verheft zich even van zijn zitplaats en zegt: "Bonsoir monsieur!"

Dan kijkt hij het boekje weer eens in:

"Excusez-moi, c'est le mien (la mienne)." - "Pardon, die is van mij!"

Hij gaat weer een rij woorden en uitdrukkingen langs. Plots schrikt hij op, als de trein al weer met een ruk stilstaat. Dit is een grooter station. Maar de ruiten zijn beslagen en als hij er over veegt, ziet hij nog niet veel. Het schijnt, dat hij er al is. Heeft hij dan zoolang geslapen? De heele trein loopt leeg en dus zal het wel zoo zijn. Hij neemt zijn valies en gaat het trapje van den wagon af. Maar op de laatste trede blijft hij verbijsterd staan. Hij is volkomen de kluts kwijt en alleen de stem van 'n stoeren spoorwegman roept hem weer tot de werkelijkheid terug: "Als meneer er misschien eve af wou komen, we woue rangeeren!" "Zijn… zijn we in Holland?" vraagt Hugo stomverbaasd. De treinbeambte kijkt hem niet minder verbaasd aan, loopt dan in een boogje om hem heen, van ja knikkend, en loopt gauw door. Je kunt nooit weten. En dan doet Hugo ook nog maar het laatste stapje en staat op het perron.

"Zie je nou wel kind", zegt een stem naast hem en een andere, die van een kind: "Dag oom!" En dan ziet Hugo, nog steeds verbijsterd, zijn kleine nichtje naast hem staan. "Dat je niet geschreven hebt," zegt zijn moeder, "maar ik rekende er toch wel op, hoor. Ik wist bijna zeker, dat je ons verrassen wilde." "Hè hè, ja ja, jazeker", zegt Hugo Berk. "Ik was… eh… u hebt mijn brief dus niet gekregen?" "Nee, jongen", zegt zijn moeder. "Nou, als je niet kwam, schreef je altijd, hè. En nu schreef je niet en toen dacht ik… Maar ik vind 't heerlijk, dat je weer eens over bent met Paschen. Verleden jaar ben je er niet geweest… Maar wacht maar, totdat we thuis zijn. Het is hier zóó druk!"

En inderdaad, het is druk aan den uitgang. Moeder en nichtje geven hun perronkaartjes af, maar Hugo Berk heeft langer werk. Hij moet een heelen uitleg geven over een kaartje naar Parijs en moet daarna ook nog met een hoogeren beambte spreken, maar gelukkig hooren moeder en nichtje van dit alles niets. En als hij weer thuis is - in het eenvoudige huis, met zijn vele herinneringen aan zijn vroeger eenvoudig leven - dan weet Hugo toch niet meer, of hij zijn ervaring eigenlijk nog wel onaangenaam vindt. En als 's anderendaags het Paaschfeest is aangebroken, een echt ouderwetsch Paaschfeest, zooals hij het vroeger altijd gekend heeft, dan gaat er van zijn hooghartigheid toch wel iets en veel teloor en… het volgende jaar zal hij niet weer in een verkeerden trein stappen, maar wel oppassen dat hij den goeden trein neemt: den trein naar huis…

 

J.M.