|
Le Matin – Paris
– 12-09-1904 |
Poepoepoeletje
“Ten gevolge van een hooglopend meningsverschil verliet Mevr.
Vercinger, de echtgenote van een middenstander uit de rue Turbigo,
haar echtelijke woning, onder medeneming van haar persoonlijke
bezittingen en een prachtige ara, die zij, hoewel hij wit en rood
van kleur was, Vert-vert had genoemd, ter herinnering aan het
gelijknamige gedicht van Gresset.
De wanhoop nabij ging de heer Vercinger op zoek naar zijn gade, maar
na enige dagen tevergeefs te hebben gezocht, kwam hij tot het
inzicht dat de politie daarin beter was dan hij. Met als gevolg dat
hij tegen zijn vrouw een aanklacht moest indienen wegens het
ontvreemden van waardevol onroerend goed, waarna hij geduldig het
resultaat van deze zijn stappen afwachtte.
Nadat hij gisteren zijn dagelijkse potje kaart gespeeld had, liep de
heer Vercinger door de rue Turenne, en hoorde hij, vanaf de zesde
verdieping, een deuntje dat hem bekend voorkwam:
“-- Poe-poeletje komen? Poe-poeletje komt? Kom dan...” En dat
deuntje klonk hem zeer bekend in de oren: die neusklank die we
kennen van de fonograaf, de grammofoonplaat, en... papegaaien.
De heer Vercinger had dat goed gehoord.
“Ik hoor Vert-Vert!” riep hij uit.
Hij snelde lichtvoetig de trappen op naar de zesde verdieping, en...
viel daar aangekomen in de armen van... zijn vrouw.
Zij verzoenden zich onverwijld. In een naburig restaurant genoten de
echtelieden hun nieuwe huwelijksnacht. Maar terwijl de zon opnieuw
opging na de verduistering, verschenen ook de agenten van de
recherche, en die namen, ten gevolge van de aangifte van de heer
Vercinger, voor enige tijd mevrouw V. in hechtenis.
Ten overstaan van vrederechter, de heer D’Homme, hebben alle
betrokkenen hun verklaringen afgelegd. De heer Vercinger heeft zijn
aanklacht ingetrokken. Mevrouw Vercinger heeft onder ede verklaard
dat zij haar man nooit meer zal verlaten. En Vert-Vert, die heel
even met stomheid geslagen was door het decorum van de rechtbank,
herpakte zich en riep met zijn allerbeste neusstem: “Poe-poeletje
komen? Poe-poeletje komt? Kom dan!”
Dit bericht verscheen ook in de
Rotterdamsche Courant, maar pas in juni 1905.
|
Source: www.gallica
|
Le Petit Journal.
17/04/1869 |
Brand!
Gedurende de uitvoering van ‘Vert-Vert’, eergisteren in het
Théâtre Français in Nice, was het de taak van de inspiciënt om in de
coulissen onweer en bliksem te veroorzaken, en de jongen heeft dit
effect op zulk een merkwaardige wijze uitgevoerd dat de toeschouwers
de indruk kregen dat ze een vlam langs het achterdoek omhoog zagen
kruipen; tegelijkertijd leek het alsof men duidelijk een brandspuit
kon horen pompen.
Het publiek werd zichtbaar ongerust. Het realiseerde zich niet goed
wat er in werkelijkheid gebeurde, toen plotseling vanuit de parterre
iemand riep: ‘Brand!’ Onmiddellijk stond heel de zaal op zijn
achterste benen.
Men klauterde over de stoeltjes, men verliet spoorslags de loges, en
men haastte zich in paniek naar de uitgangen, waar het gebrek aan
ruimte en het gedrang onvermijdelijk veel leed zouden hebben
aangericht, ware het niet dat de suppoosten en diverse personen die
hun koelbloedigheid hadden bewaard, er met woorden en gebaren in
slaagden de emoties van de menigte tot bedaren te brengen. Ze
slaagden erin duidelijk te maken dat de angst die zich zo plotseling
meester had gemaakt van een groot deel van het publiek nergens voor
nodig was.
Na een onderbreking van een kwartier kon de uitvoering voortgezet
worden.
De schade is beperkt gebleven tot twee zakhorloges, die in het
tumult ontvreemd zijn door handige zakkenrollers.
|
Source: www.gallica
|
La Joie de la maison.
Journal hebdomadaire illustré. 1896/05/28 |
Ik weiger
dergelijke liederlijkheid in het Engels te vertalen!
De geest van
Ver-Vert, de brutale maar even beminnelijke papegaai van de
visitandinnen van Nevers, bezongen door Gresset, is overgegaan in
een vogel die zowel de politierechtbank van Shoreditch als de
toehoorders in beroering heeft gebracht, althans volgens een bericht
uit Londen dat aan Le Temps was gericht. Als het de
Engelse dichter des vaderlands, Dhr. Austin, behaagt, zou hij er een
gedichtje over kunnen schrijven als tegenhanger van onze Ver-Vert.
Een zekere heer
Foulger, bediende aan boord van een oceaanstomer, eist van een klerk
uit de City het bedrag van 30 shilling, zijnde de prijs die zij
waren overeengekomen bij de overdracht van een papegaai die Foulger
met veel moeite had meegebracht uit Amerika. De klerk weigerde te
betalen. Hij beweerde dat de vogel alleen maar shocking taal
uitsloeg, en noemde hem zelfs een "obscene en schandaleuze
kletsmajoor".
Dat is gemakkelijk
gezegd, een "obscene en schandaleuze kletsmajoor"; laten we wat
nauwkeuriger zijn. De magistraat merkte wijselijk op dat men, in een
tijd waarin men niet zonder bewijs de morele eigenschappen van een
papegaai te grabbel mag gooien, de precieze aard van het ongemak
moest kennen, op het gevaar af dat men de Britse eerbaarheid zou
kwetsen, het enige dat niet vergrijst naarmate men ouder wordt.
-- Wat zegt uw
papegaai dan precies? Van welke uitdrukkingen bedient hij zich?
De aanwezigen waren
een en al oor.
-- Wat hij zegt?,
antwoordde de klerk... ah! dat weet ik niet... hij spreekt Spaans...
Maar...
-- Maar wat?
-- Maar een van mijn
vrienden, die heel lang in Spanje woonde, heeft het gehoord, en...
-- Dus u weet wat hij
zegt, die papeaai van u?
-- Nee. Mijn vriend
wou het me niet vertellen... Het is veel te... kras...
-- Is uw vriend hier
ook?
-- Nee, die is
vanmorgen vertrokken, uit Londen.
Vanuit het publiek
klinkt enig geroezemoes; de rechter maant tot stilte. Er rest niets
anders dan de papegaai te dagen met een tolk, liefst een beëdigde.
Dat is makkelijk, want de eiser heeft zijn papegaai zolang bij de
portier achtergelaten.
-- De papegaai trok
al zijn registers open. Al bij de eerste kreten liep het gezicht van
de tolk rood aan. Zijn verontwaardiging steeg zienderogen. De tolk
richtte zich tot de rechter.
-- Mijnheer de
rechter...
Het publiek hield de
adem in.
-- Mijnheer de
rechter... het is om er onpasselijk van te worden!... Ik sidder en
beef bij het idee dat er hier ergens in de zaal een Spaanse dame zou
kunnen zitten... Ik weiger dergelijke liederlijkheid in het Engels
te vertalen!
En hoe de rechter ook
aandrong, zichtbaar aangemoedigd door alle aanwezigen, het was
vergeefse moeite. De klerk won de zaak, en de overeenkomst werd
nietig verklaard.
Het publiek verliet
morrend de zaal.
R.
Champrosay
|
Source: www.gallica
|
Le Matin
14 januari 1895
A noter: autre version dans Le petit
parisien 18-01-1895
|
Vert-Vert
Voor een
vogeltjeswinkel aan de quai de Gesvres ontspon zich gisteren een
heftige woordenwisseling tussen de winkelierster en een oudere dame.
Het duurde niet lang of de twee dames werden omringd door
straatslijpers en alleen de komst van een politieagent kon een einde
maken aan deze straatscène die de allure aannam van een waar
spektakel.
Bij de commissaris
van politie diende de oudere dame een aanklacht in tegen de
winkelierster.
Zij had veertig
francs betaald voor een sprekende papegaai. Maar het beest sprak
alleen maar portugees. Omdat ze daar niets van verstond had ze de
vogel teruggebracht en geruild tegen een Franse papegaai.
Nog maar nauwelijks
was hij ondergebracht in zijn nieuwe woonstee of het duivelse
beestje begon te vloeken als een ketter, en taal uit te slaan
waarvan de beelden in onze musea zouden blozen.
Kortom, de oude dame,
die nog nooit van haar leven dergelijke taal had gehoord, bracht de
papegaai terug naar de verkoopster, maar die wilde hem niet
terugnemen. Ze verweerde zich door te zeggen dat deze eind
negentiende-eeuwse Vert-Vert zijn liederlijk vocabulaire had geleerd
bij de nieuwe eigenaresse.
Met als gevolg dat de
koopster een klacht indiende tegen de verkoopster wegens misleiding
met betrekking tot de kwaliteit van de koopwaar alsmede wegens
laster.
De commissaris van
politie achtte zich niet bevoegd te oordelen in dit geschil, en
verwees de twee vrouwen naar de vrederechter van het vierde
arrondissement, voor wiens rechtbank de zaak volgende week zal
dienen.
Men fluistert dat
Vert-Vert als getuige zal optreden. |
Source: www.gallica
|
Le petit
parisien
28/04/1895 |
Een nazaat van Vert-Vert
De geest van Gresset zal in zijn graf hebben liggen
rillen als hij getuige is geweest van het voorval dat gisteren heeft
plaatsgevonden op de boulevard de Port Royal.
Op de derde verdieping van een groot gebouw aan deze straat woont
een rentenierster, de 58-jarige mejuffrouw Emilie Laurange, samen
met haar nichtje Stéphanie Braar, een weesmeisje van achttien jaar,
die na de dood van haar ouders, zo’n tien jaar geleden, door de
rentenierster in huis is genomen.
Een derde bewoner – en niet de minst belangrijke, want hij is de
held in dit avontuur – deelde tot drie weken geleden dit appartement
met de twee dames. Het was een prachtige papegaai met de mooiste
groene kleur die men zich kan voorstellen. Als de zon over zijn
veren streek dan lichtten daar een massa malachieten en smaragden op
die een impressionistische schilder in vervoering zouden brengen.
Maar zijn schoonheid viel in het niet bij zijn kennis. ‘Coco’
beschiklte over een innemend vocabulaire. De aardige vogel kon
zeggen dat hij lekker ontbeten had, zong uit volle borst het liedje
‘Vie du clairet’, en regels van Paulus. Hij beheerste ook militaire
exercitietermen, deed de tamboer na, etc.; kortom, het was een
verrukkelijke papegaai.
Hij was dan ook het voorwerp van nimmer aflatende zorgen,
vertroetelingen en pluimstrijkerijen vanwege zijn bazin en haar
nichtje, die verzot op hem waren. En net als zijn voorvader bij de
visitandinnen:
Dans ce séjour de l’oisive indolence,
Vert-Vert vivait sans ennui, sans travaux.
Men kan zich dus de droefenis voorstellen van de tante en het
nichtje toen zij op een avond na een wandeling thuiskwamen en
merkten dat de papegaai verdwenen was. Ze zochten ‘Coco’ overal, bij
de buren vroegen ze of ze henm gezien hadden, maar niemand kon hun
iets over hem vertellen.
Zoektochten in de hele buurt hadden al evenmin resultaat. Zelfs de
politie kwam in actie zonder succes. De voortvluchtige bleef
onvindbaar.
Maar gisterenmorgen stond mevrouw Laurange voor het raam van de
eetkamer aan de achterzijde van haar appartement, toen ze in een van
de achtertuinen van het gebouw een prachtige papegaai zag zitten
schommelen op zijn stok. Het kon niet anders of dit was Coco, want
in de hele buurt was er geen andere papegaai.
Ze riep onmiddellijk haar nichtje, en dat herkende hem meteen.
-- Mijnheer, riep ze zonder verdere inleiding, mijn papegaai zit in
uw tuintje en ik kom hem halen; ik wil hem graag van u terug.
De heer des huizes antwoordde haar dat ze zich vergiste, want dat
hij de oude vogel waarvan zij zei dat die van haar was, gekocht had
van een handelaar langs de Seine.
-- Trouwens, voegde hij eraan toen, bekijkt u hem maar eens van
dichtbij dan zult u moeten toegeven dat u zich vergist.
Toen ze hem gezien had beweerde de rentenierster dat het wel
degelijk Coco was, en haar nichtje bevestigde dat. De oude heer op
zijn beurt protesteerde hevig, en bood aan het bewijs te leveren van
wat hij verteld had; maar mevrouw Laurange werd kwaad en wilde zich
de vogel toeëigenen.
Ondertussen was de dienstmeid van de gepensioneerde heer verschenen,
mevrouw Madeleine Nouveau, veertig jaar oud, en zij nam het op voor
haar meneer. Er ontstond een hooglopende
discussie tussen de drie vrouwen. Plotseling pakte de rentenierster
de papegaai, en ze leek ermee vandoor te gaan. De huishoudster wierp
zich toen op haar, maakte haar uit voor "vuile dief",
en terwijl ze met de ene hand de papegaai bij de staart pakte,
deelde ze met de andere een ferme klap uit aan degene die hem beet
had gepakt. Dat was het begin van een onbeschrijflijk
tafereel. De ruziemaaksters vlogen elkaar in de haren
en scholden elkaar de huid vol, terwijl de arme Coco, die in alle
richtingen werd getrokken aan zijn hals, staart en vleugels,
hartverscheurende kreten slaakte.
De oude heer slaagde er niet in de drie furies te scheiden, en kon
slechts om hulp roepen. Daarop verschenen de conciërge en twee
loodgieters, die een einde maakten aan het gevecht. Met bebloede
gezichten en loshangende haren ging het richting politiebureau, en
daar begon alles bijna weer van voren af aan. Nadat proces-verbaal
was opgemaakt van beide partijen, heeft de ambtenaar hun het advies
gegeven om zich tot de vrederechter te wenden.
Wat betreft de ongelukkige papegaai, die kwam zo zwaar gehavend uit
het gevecht, dat het te vrezen valt dat hij er niet meer bovenop zal
komen. |
Source: www.gallica
|
Le
Journal amusant (Paris). 1871/06/17
Gabriel Decamps; zie Wikipedia
Raynouard; zie Wikipedia
Femme au perroquet par decamps (détail)
|
Brand! Schilderijen niet gered, Vert-Vert wel
In de rue Royale bevond zich de woonstede van mevrouw
Decamps, de weduwe van de grote schilder van ‘Les Cimbres et les
Teutons vaincus par Marius’.
Aldaar werden de beste schilderijen van deze
kunstenaar bewaard, wonderschone voorbeelden van tekenkunst en
kleur; schetsen, waardevolle aantekeningen, alles van zeer grote
waarde. Mevrouw Decamps hield niet van tromgeroffel, zeker niet als
het geroffel klinkt als een burgeroorlog, en zij nam dus de vlucht
naar het platteland. Helaas was het niet in haar gedachten opgekomen
de wonderschone doeken van wijlen haar man mee te nemen. En laten we
wel wezen, deze dame, die Parijs altijd beschouwd heeft als een
veilige woonplaats, had ook nooit kunnen vermoeden dat een
volksoploop de beste woonwijken zou komen brandschatten, en dat de
beste werken van de vermaarde kunstenaar daarbij verloren zouden
kunnen gaan. Voor alle duidelijkheid: niets is gespaard gebleven.
Een kinderlijk maar ontroerend detail. Bij zijn leven was Alexandre
Decamps dol op vogels. Hij was vooral bijzonder gehecht aan een zeer
fraai gevederde en welbespraakte papegaai uit Brazilië. Deze
Vert-Vert werd door hem vertroeteld als een prins. Toen het huis in
de rue Royale ten prooi begon te vallen aan de vlammen,
schreeuwde Vert-Vert moord en brand,
dat spreekt vanzelf. Uit alle macht en
met wijd opengesperde bek krijste
hij: "Brand! Brand!" Een paar
huisknechten kwamen aangesneld, en ze ontfermden zich over de arme
papegaai. Die was, gezeten op zijn stok, al bijna in vlammen
opgegaan als een Tempelier op de brandstapel uit het toneelstuk van
dhr. Raynouard.
Maar Vert-Vert werd gered. |
|
Le Journal amusant
1877/08/25 |
Door zijn papegaai verraden
Nog niet zo lang geleden woonde er ergens in Parijs een oude maar
nog krasse heer, die een teruggetrokken leven leidde in een huisje
met een tuintje. Regelmatig zag men hem ter kerke gaan, hij deelde
soms aalmoezen uit in de buurt, en hij stond al een beetje in de
geur van heiligheid toen hij overleed.
Nadat men zijn woning had betreden om de wettelijke formaliteiten te
regelen, werd hij door iedereen ten zeerste geprezen. Plotseling
echter nam een papegaai, die tot dan aan niemand was opgevallen,
tijdens een korte stilte zijn kans waar om luid en duidelijk uit te
roepen:
“Wat ben je laat vanavond, schatteboutje!”
Alle aanwezigen waren met stomheid geslagen, en daarvan maakte de
papegaai gebruik om nog meer te onthullen. Hij riep namen van dames
van besproken gedrag, en ‘lekker dier van me’, en ‘schattig teefje’,
alsmede de meest intieme en minst stichtelijke details.
Al snel heeft men begrepen dat het optrekje van de oude baas geen
kloostertje was, zoals men tot dan toe had aangenomen, maar een
hoerenkastje.
Hoe het ook zij, het is en blijft een aardig hoofdstuk om toe te
voegen aan Vert-Vert.
Paul Courty |
|
Le Figaro 17
oktober 1870 |
Het slachtoffer van het theater
[1870 – Frankrijk is verwikkeld geraakt in een oorlog met
Duitsland; Parijs kan onder vuur komen liggen en neemt maatregelen ]
Het zal bekend zijn dat het grootste deel van de theaters in Parijs
toch al leeg bleef ten gevolge van de valse concurrentie die hun
aangedaan werd door het oorlogstheater, en dat ze nu zijn omgedoopt
tot noodhospitaal. En we weten ook dat dergelijke noodhospitalen
zich alleen maar met de Geneefse vlag mogen beschermen als daar
werkelijk gewonden zijn opgenomen.
Het is voor onze soldaten een geluk bij een ongeluk dat in vrijwel
geen enkel theaterhospitaal uitvoeringen plaatsvinden. Alleen het
Théâtre des Variétés heeft een gewonde. En wel een dienstplichtige
die, niemand weet precies waarom, daarheen werd verwezen, en wiens
wond bestaat uit een keelontsteking.
Na enige dagen van vakkundige verzorging meende de dienstplichtige –
terwijl hij soms heel in de verte de kanonnen hoorde bulderen – dat
hij genoeg hersteld was en dat het tijd was dat hij zich bij zijn
wapenbroeders zou voegen.
Maar hij had daarbij buiten zijn gastgevers gerekend. Als hij het
hospitaal zou verlaten, zou deze ziekenboeg haar bestaansrecht
verliezen. Geen gewonde meer, geen vlag van Genève, en dus geen
hospitaal. Dus probeerde iedereen hem te overtuigen dat hij ziek
was, in levensgevaar zelfs. En hij werd door iedereen overstelpt met
liefderijke aandacht, met voorkomendheid, en een praatje. Twee
artsen, vier verzorgers, en vier verzorgsters draaiden hun diensten
de klok rond met hun aandacht en hun zorg. Men haalde zelfs boeken
voor hem uit de naburige uitleenbibliotheek. Zelfs Vert-Vert werd
bij de benedictinessen [sic] niet zo vertroeteld. De soldaat liet
het zich welgevallen. Uiteindelijk veronderstelde hij dat hij echt
ziek was, en tekende hij voor een verblijf dat hem het leven zo
aangenaam maakte.
Paul Bernier |
|
|
|