|
Scènes de la vie privée et publique des animaux
P.-J. Stahl
et al
Dessins de J.J. Grandville
1842
Vertaling: Thérèse Cornips, 1982 (4e)
Proloog
|
Een
anonieme maar betrouwbare informant
Ces
détails, et bien d'autres qui n'ont pas moins marqué, nous les
tenons d'un sténographe du lieu, personnage grave et bien informé,
qui nous a mis au courant de cette grande affaire. C'est un
Perroquet de nos amis, habitué depuis longtemps à manier la parole
et sur la véracité duquel on peut compter, puisqu'il ne répète
que ce qu'il a bien entendu.
Nous
demanderons à nos lecteurs la permission de taire son nom, ne
voulant pas l'exposer au poignard de ses concitoyens, qui tous ont
juré, comme autrefois les sénateurs de Venise, de garder le
silence sur les affaires de l'État.
Nous
sommes heureux qu'il ait bien voulu sortir, en notre faveur, de son
habituelle réserve : car on trouverait difficilement des
naturalistes assez indiscrets pour aller demander des confidences à
MM. les Tigres, les Loups, et les Sangliers, quand ces estimables
personnages ne sont pas en humeur de parler.
Voici,
tel que nous l'avons reçu de notre correspondant, l'historique
assez détaillé des événements de cette séance, qui rappelle
l'ouverture de nos anciens états généraux.
Deze
en een groot aantal andere niet minder in het oog lopende details
hebben wij van een ter plaatse aanwezige stenograaf, een serieus,
welingelicht persoon, die ons van deze belangrijke aangelegenheid op
de hoogte heeft gesteld, te weten een Papegaai uit onze
kennissenkring, iemand die van oudsher gewend is het woord te
hanteren en op wiens waarachtigheid volstrekt te bouwen is, omdat
hij uitsluitend herhaalt wat hij goed heeft verstaan. Wij verzoeken
onze lezers zijn naam te mogen verzwijgen, om hem te vrijwaren voor
de wraak van zijn medeburgers, die allen, zoals vroeger de senatoren
van Venetië, onder ede een zwijgplicht hebben aanvaard aangaande
staatsaangelegenheden.
Het
verheugt ons dat hij te onzen behoeve van zijn gebruikelijke
gereserveerdheid heeft willen afwijken, want men vindt niet licht
een natuurkenner die zo indiscreet is de heren Tijgers, Wolven en
Everzwijnen om vertrouwelijke mededelingen te vragen wanneer die
achtenswaardige figuren niet daartoe in de stemming zijn.
Hier
volgt dan een gedetailleerd verslag van de zitting, zoals wij dat
van onze correspondent hebben ontvangen, een zitting die in haar
soort niet onderdoet voor de opening van de Staten-Generaal.
|
J.J.
Grandville door Emile Lasalle, 1841
|
|
|
|
Résumé
parlementaire |
Het
bestuur van de republiek der dieren wordt geïnstalleerd
Le
Mulet, entouré et complimenté, prend immédiatement possession du
fauteuil de la présidence.
Le
Perroquet et le Chat, après avoir taillé quelques plumes que l'Oie
leur a généreusement offertes, vont s'asseoir à la droite et à
la gauche du Président en qualité de secrétaires.
La
véritable discussion s'engage alors.
Inmiddels
heeft het Muildier onder applaus bezit genomen van de
voorzitterszetel.
De
Papegaai en de Kat nemen, na enkele veren, hun vrijgevig door de
Gans afgestaan, te hebben bijgepunt, aan weerskanten van de
voorzitter plaats in de hoedanigheid van secretaris.
De
eigenlijke besprekingen nemen een aanvang.
(...)
De
kordate werkwijze van de hoofdredactie
Après
quelques petits arrangements de pure forme , il fut convenu que le
Singe servirait d'intermédiaire et serait, en s'adjoignant le
Perroquet , chargé de s'entendre avec messieurs les Animaux
Rédacteurs qui auraient à lui adresser leurs manuscrits , en
indiquant soigneusement les adresses de leurs nids, tanières,
perchoirs, etc.. etc., pour que les épreuves pussent être
envoyées exactement aux auteurs.
Avant
de se séparer , messieurs les Rédacteurs en chef recommandèrent
à messieurs les futurs collaborateurs de n'adresser au cabinet de
rédaction que des manuscrits bien écrits et faciles à lire, pour
éviter les frais de correction et les fautes d'impression. Ils
ajoutèrent que dans une publication à laquelle tant de talents
différents étaient appelés à concourir la méthode étant
impossible , tout classement serait injuste et arbitraire; que les
premiers arrivés seraient donc les premiers imprimés; qu'un
numéro d’ordre serait donné à chaque manuscrit, et que pour
rien au monde cet ordre ne pourrait être interverti. Messieurs les
Animaux approuvèrent cette mesure, et s'en retournèrent pleins
d'espoir, le front penché, le regard pensif, méditant déjà, les
uns leur propre histoire, les autres celle de leur prochain.
Post-Scriptum.
— Par faveur spéciale, nous livrerons à la publicité quelques
détails conlidenliels sur lesquels notre ami le Perroquet nous avait
demandé le silence ; mais nous comptons (jue sa discrétion ne tiendra
pas devant quekjues douzaines de noix et un pain de sucre que nous
venons de lui envoyer.
Na
een paar regelingen van zuiver formele aard werd afgesproken dat de
Aap zou optreden als tussenpersoon en tevens, bijgestaan door de
Papegaai, het nodige contact zou onderhouden met de Dieren
schrijvers, die hem hun manuscripten dienden toe te sturen,
vergezeld van een nauwkeurige opgave van nest, hol, roest, enz.,
enz., opdat drukproeven hun rechtstreeks konden worden toegezonden.
Inmiddels,
alvorens het gezelschap in de Jardin des Plantes uiteenging, drukten
de heren hoofdredacteuren — Aap en Papegaai — hun toekomstige
medewerkers op het hart voor goed leesbare manuscripten te zorgenx
om cor-rectiekosten en drukfouten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook
lieten zij weten dat voor een uitgave waaraan zoveel verschillende
schrijvers een bijdrage zouden leveren een vooropgestelde indeling
onjuist en ietwat eigendunkelijk kon lijken en dat daarom de eerst
binnengekomen stukken het eerst gedrukt zouden worden, dat elk
manuscript dienovereenkomstig zou worden genummerd, en dat men zich
hoe.dan ook aan deze volgorde zou houden. De heren Dieren betuigden
met deze methode hun volledige instemming om vervolgens elk huns
weegs te gaan, vol hoop, met fronsend voorhoofd en peinzende blik,
in gedachten reeds bezig, de een met andermans, de ander met eigen
levensverhaal.
Tot
besluit van dit parlementaire verslag willen wij de lezers —
hoewel onze vriend de Papegaai ons heeft gevraagd hierover het
stilzwijgen te bewaren, een bepaalde confidentie niet onthouden. Wij
rekenen erop dat hij het ons na ontvangst van het hem door ons
toegestuurde pond okkernoten plus een suikerbrood, niet euvel zal
duiden.
|
|
|
|
|
|
|
|
Honoré
de Balzac |
Leerzaam
verhaal oftewel ezelsbrug ten behoeve van dieren die iets wilen
bereiken
Le
grand philosophe, qui n'avait ni places ni donner, ni aucun
gouvernement pour lui autre que le gouvernement de la science à la
tète de laquelle l'Allemagne le mettait, tomba dans une tristesse
profonde en apprenant que le cours des Instincts comparés allait
être fait par un
adepte
du baron Cerceau, devenu le disciple de l'illustre Marmus. En se
promenant le soir sous les grands marronniers, il déplorait le
schisme introduit dans la haute science, et les manœuvres
auxquelles l'entêtement de Cerceau donnait lieu.
"On
m'a caché le Zèbre!" s'écria-t-il.
Ses
élèves étaient furieux. Un pauvre auteur entendit par la grille
de la rue de Buffon l'un d'eux s'écrier en sortant de cette
conférence :
"Cerceau!
toi si souple et si clair, si profond analyste, écrivain si
élégant, comment peux-tu fermer les yeux à la vérité? Pourquoi
persécuter le vrai? Si tu n'avais que trente ans, tu aurais le
courage de refaire la science. Tu penses à mourir dans tes
nomenclatures , et tu ne songes pas à l'inexorable postérité qui
les brisera , armée de l'Unité zoologique que nous lui léguerons
!"
Le
cours où devait se faire l'exposition de la science des Instincts
comparés eut lieu devant la plus brillante assemblée , car il
était surtout mis à la portée des Femmes. Le disciple du grand
Marmus, déjà qualifié d'ingénieux orateur dans les réclames
envoyées aux journaux par le bibliothécaire, commença par dire
que nous étions devancés sur ce point par les Allemands :
Vittembock et Mittemberg, Glarenstein, Borborinski, Valerius et
Kirbach avaient établi, démontré que la Zoologie se
métamorphoserait un jour en Instinctologie. (…) il expliqua
l'instinct,
il montrat les merveilles de l'instinct, il joua des variations sur
l'instinct, absolument comme Paganini jouait des variations sur la
quatrième corde de son violon. Les
bourgeois, les Femmes s’extalsiaient.
De
grote filosoof viel ten prooi aan een ernstige depressie. 'Ze hebben
de Zebra voor me verborgen gehouden!' zuchtte hij af en toe, zo zei
men. Ik weet niet of het hem bekend is dat ik sinds vier jaar te
zien ben in de Zoological Garden
van Londen, die me voor vier duizend pond sterling van mijn baas
gekocht heeft, noch of hij heeft vernomen dat ik al vrij gauw genoeg
had van mijn Giraffegang en doodgewoon op mijn vier poten ben gaan
lopen als vanouds, iets wat me nog beroemder maakte dan ik al was.
Het was namelijk voorspeld door baron Collier en werd omstandig
verklaard door de jonge docent tijdens diens eerste college
Instinctologie. Het was een terugkeer naar het door God aan de
Dieren geschonken onveranderlijke instinct, waarvan ik in Afrika een
tijdelijke afwijking had vertoond. Hij noemde naar aanleiding
daarvan het voorbeeld van de kleur der Wilde Paarden in de llano's
van het gebied van de Orinoco en in de steppen van de Tataren, waar
alle kleurverschillen ontstaan, tengevolge van kruisingen,
uiteindelijk opgaan in de ene ware, natuurlijke kleur van het Paard,
namelijk muisgrijs. Een aantal Duitse geleerden had reeds aangetoond
dat de zoölogie op weg was te veranderen in de instinctologie.
Dankzij Marmus was thans bewezen dat de diverse instincten correspondeerden
met de door baron Collier geclassificeerde organismen. Hierna
herhaalde de jonge docent in fraaie formuleringen alles wat de
geleerden ooit over het instinct hadden neergeschreven. Hij
omschreef het instinct, hij vertelde de aardigste anekdotes over het
instinct, kortom, hij gaf een aantal variaties over het instinct ten
beste, zoals Paganini variaties speelde op de vierde snaar van zijn
viool. Het gehoor, dat voor het grootste deel uit dames bestond, was
verrukt. Wat een welsprekendheid! Zoiets was alleen in Frankrijk te
horen!
|
|
|
|
|
|
Dans un café
|
|
|
|
Bar
Au Perroquet
|
Deel
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Van
de hoofdredacteuren Aap, Papegaai en Haan
AU
LECTEUR
Ami
lecteur, nous voici arrivés sans encombre à la moitié de notre
route.
Suivez-nous
avec confiance dans la seconde partie de notre expédition : nous ne
marchons plus en voyageurs inexpérimentés et sans guide à travers
des pays inconnus , nous savons maintenant où nous prétendons vous
mener; nous connaissons vos goûts, et nous pouvons vous promettre,
sans crainte de vous tromper et de nous tromper, de véritables
monts et de véritables merveilles. La plume de nos correspondants
s'est aguerrie, leur nombre s'est augmenté; nous avons gagné en
toutes choses, en quantité et même en qualité, et nous avons à
vous offrir presque des trésors !
Quant
à Grandville, sans compter qu'il y a au bout de son crayon des
portraits et des scènes où vous aurez le plaisir de retrouver ceux
de vos amis et de vos voisins que vous n'avez point encore vus, et
où, de leur côté, vos amis et vos voisins auront la satisfaction
de vous reconnaître vous-même, nous croyons devoir vous confier
qu'il a découvert une nouvelle manière de mettre du noir sur du
blanc et de vous être agréable, à vous, cher lecteur, et à vous,
chère lectrice, qui nous l'êtes tant, en faisant pour vous ce
qu'il n'a encore fait pour personne. —
Tous
verrez bien.
Bonsoir
donc, ami lecteur; rentrez chez vous, tenez pour ce soir votre cage
bien fermée, on ne sait pas ce qui peut arriver. Les nuits les plus
paisibles peuvent finir par un orage. Qui sait si nous n'allons pas
dormir sur un volcan? Un sage l'a dit : Les révolulions ne dorment
jamais que d'un œil. Quoi qu'il en puisse être, dormez bien,
faites de bons rêves, et à demain.
Lr:
Singe, le Perroquet et le Coq,
Rédacteurs
en chef.
Pour
copie conforme :
P.
J. Stahl.
Tweede
bericht van de hoofdredactie
Non,
nous ne dormirons pas, et puisque nous avions trop préjugé de la
sagesse de nos frères , puisque l'anarchie veille , nous veillerons
avec elle et contre elle.
Comme
première mesure d'ordre, et pour satisfaire au vœu général, nous
publierons de jour en jour, d'heure en heure, s'il le faut, et sous
ce titre : le Moniteur des Animaux, un bulletin des événements qui
se préparent , de façon que chacun puisse se donner le petit
plaisir d'en causer avec ses amis, et de les commenter à sa
manière.
Le
Singe, le Perroquet et le Coq.
Rédacteurs
en chef.
Overname
van de hoofdredactie door de Vos
NOTE
DU GARÇON DE BUREAU.
«
Sachant combien mes chefs tenaient à ne pas laisser nos lecteurs le
bec dans l’eau, je prends la liberté d'écrire à mon tour. Je ne
m'arrêterai que quand on m'arrêtera. »
Ces
messieurs en étaient là quand la porte d'en bas vola en éclats :
c'était I'Eléphant qui sonnait. La plume tomba des mains de M. le
Perroquet, ses yeux se fermèrent comme s'il eût pensé à dormir,
mais il n'y pensait pas.
M.
le Singe courut à la fenêtre.
-
Que voyez-vous? lui dit le Coq.
-
Je vois trouble sur trouble , rassemblement sur rassemblement,
complot sur complot , répondit le Singe en laissant tomber ses bras
en Singe qui n'espère plus rien , et qui ne serait pas fâché de
pouvoir s'en aller.
-
Mille diables! ne cédons pas à la force! criait ce brave M. le Coq
qui ne tremblait que de colère.
-
Et à quoi diable céderions-nous, si ce n'est à la force? repartit
le Singe qui , dans son désespoir, s'arrachait la barbe et se
meurtrissait le visage.
Ces
messieurs en étaient là, quand la porte d'en bas vola en éclats.
(…)
C'était
l'Eléphant qui l'avait ouverte, ce fut le Renard qui entra.
«
Arrêtez ces messieurs, » dit ce dernier aux Dogues qui
l'accompagnaient, en indiquant nos trois rédacteurs en chef. Le
Perroquet était dans la cheminée, le Singe s'était caché sous
son fauteuil, M. le Coq était furieux; sa crête n'avait jamais
été si rouge. On les arrêta.
Eerste
proclamatie van De Vos
PREMIERE
PROCLAMATION
«
Habitants du Jardin des Plantes !
«
Messieurs le Coq, le Singe et le Perroquet ayant donné leur
démission toute cause de désordre a cessé.
«
Le Renard,
«
Gouverneur et rédacteur en chef provisoire. »
Ik,
jongste bediende, ben zo vrij op mijn beurt de pen ter hand te
nemen, wel wetend hoeveel er mijn principalen aan gelegen was het
lezerspubliek niet in de kou te laten staan. Zolang niemand mij
tegenhoudt, houd ik niet op.
Daar
waren de heren gebleven toen de voordeur beneden uit zijn voegen
vloog. Het was de Olifant. Hij had aan de bel getrokken. De pen van
meneer Papegaai viel uit zijn hand en zijn ogen gingen dicht, alsof
hij over een dutje dacht. Maar daar dacht hij niet aan. Meneer Aap
rende naar het raam. 'Wat is er te zien?' vroeg meneer Haan. 'Ik zie
troebelen, niets dan troebelen,' zei de Aap en liet zijn armen
bungelen als een Aap die niets meer verwacht en het liefste weg zou
wezen.
'Alle
Hanekammen!' riep de Haan, trillend op zijn benen (van kwaadheid),
'wijken wij voor geweld?' —'Waarvoor anders?' riep de Aap, bracht
zijn handen naar zijn hoofd en beukte erop los. 'Wat?' krijste de
Haan, hem bij de kraag pakkend, 'Heb je soms de lafheid ontslag te
nemen ?' —'Reken maar,' zei de Aap, zo wit als dit papier. 'Niet
doen wat ze je vragen is je in een Wespennest steken. Ik doe alles
wat...' Op dit moment vloog ook de deur van het bureau open. Degeen
die hem opende was de Olifant, en degeen die binnenkwam was de Vos,
vergezeld van een paar Buldoggen. 'Arresteer het gezelschap,' zei
hij tegen de laatsten. De Papegaai zat in de schoorsteen, de Aap
onder een stoel, en de Haan erop met vuurrood aangelopen kam. De
drie werden gearresteerd.
'Wat
doe jij daar?' vroeg de Vos aan mij.
'Ik
doe alles wat u wilt, meneer,' zei ik bibberend.
'Mooi,
beste. Ga zo door.'
Ik
ging dus door. Ondertussen waren er nogal wat Dieren binnengekomen
onder het geroep van: 'Leve de Vos!' iets waar ik in kon komen, want
ik heb zelden zo'n minzame figuur gezien.
'Vrienden,'
zei hij, 'alles blijft hier bij het oude. Er is alleen een Dier
bijgekomen.' Daarop pakte hij een pen, dezelfde Ganzepen waarmee de
Aap altijd schreef, puntte hem bij met het mes van de Aap, nam
plaats op de stoel van de Aap, aan de lessenaar van de Aap en
schreef met de inkt van de Aap de volgende proclamatie:
Bewoners
van de Jardin des Plantes!
Met
de ontslagneming van de heren Haan, Aap en Papegaai is elke
aanleiding tot wanordelijkheden weggenomen.
De
Vos
Gouverneur
en Hoofdredacteur ad interim
'Lees
dit en teken,' zei hij tegen Haan, Papegaai en Aap- De twee laatsten
tekenden. De Haan zei: 'Nee. Daar verlaag ik me niet toe.'
'Dat
zullen we eens zien,' zei de Vos, greep weer naar de pen en schreef
een tweede proclamatie, waar hij kennelijk meer van verwachtte. Toen
hij klaar was gaf hij het papier aan mij en beval: 'Lees voor!'
Ik
las dus voor:
Bewoners
van de Jafdin des Plantes!
Lang
hebben wij zonder een klacht te uiten het hoofd gebogen. Thans
richten wij het op. De beslissende omwenteling is gekomen. De
verraders die u regeerden regeren niet meer. In de Annalen onzer
Geschiedenis zal geschreven staan hoe de Dierennatie zich wreekt in
gewettigde toorn op hen die onze heilige wetten met voeten treden.
Er
is recht gedaan. De schuldigen hebben geboet met hun leven. Zij zijn
gehangen.
N.B.
Uit consideratie zijn onze gewezen leiders aan nieuwe galgen en met
nog niet eerder gebruikte koorden opgehangen.
|
Papegaaienstok
- Perchoir du perroquet
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Papegaaienstok
- Perchoir du perroquet
|
Stahl |
Redacteur
Papegaai ontsnapt aan de galg dankzij een oude geliefde
M.
le Perroquet trouva le moyen d'endoctriner une vieille Perruche qui
l'adorait, et qui consentit à se faire pendre à la place de son
bienaimé.
Le
Perroquet protesta qu'il n'oublierait de sa vie un si beau
dévouement, et la pauvre vieille marcha au supplice le cœur
content et d'un pas ferme. Un quart d'heure après , l'ingrat ,
rentré incognito dans la vie privée, était déjà dans
l'appartement des jeunes Perruches.
|
|
Alfred de
Musset |
De
witte merel en de grote dichter Kacatogan
Le
triste effet produit par mon chant ne laissait pas que de
m'attrister.
«
Hélas! musique, hélas! poésie, me répétais-je en regagnant
Paris, qu'il y a peu de cœurs qui vous comprennent ! »
En
faisant ces réflexions, je me cognai la tête contre celle d'un
Oiseau qui volait dans le sens opposé au mien. Le choc fut si rude
et si imprévu, que nous tombâmes tous deux sur la cime d'un arbre
qui , par bonheur, se trouva là. Après que nous nous fûmes un peu
secoués, je regardai le nouveau venu , m'attendant à une querelle.
Je vis avec surprise qu'il était blanc; à la vérité, il avait la
tête un peu plus grosse que moi, et, sur le front, une espèce de
panache qui lui donnait un air héroï-comique ; de plus, il portait
sa queue fort en l'air, avec une grande
magnanimité.
Du reste, il ne me parut nullement disposé à la bataille; nous
nous abordâmes fort civilement et nous nous fîmes de mutuelles
excuses, après quoi nous entrâmes en conversation. Je pris la
liberté de lui demander son nom et de quel pays il était.
«
Je suis étonné, me dit-il, que vous ne me reconnaissiez pas.
Est-ce que vous n'êtes pas des nôtres?
—
En vérité, monsieur, répondis-je, je ne sais pas desquels je
suis. Tout le monde me demande et me dit la même chose; il faut que
ce soit une gageure qu'on ait faite.
—
Vous voulez rire, répliqua-t-il, votre costume vous sied trop bien
pour que je méconnaisse un confrère. Vous appartenez
infailliblement à ce corps illustre et vénérable qu'on nomme en
latin Cacuaia, en langue savante Kakatoès, et en jargon vulgaire
Katakoua.
—
Ma foi, monsieur, cela est possible, et ce serait bien de l'honneur
pour moi. Et que fait-on dans cette compagnie?
—
Rien, monsieur, et on est payé pour cela.
—
Alors, je crois volontiers que j'en suis. Mais ne laissez pas de
faire comme si je n'en étais pas, et daignez m'apprendre à qui
j'ai la gloire de parler.
—
Je suis, répondit l'inconnu, le grand poëte Kacatogan. J'ai fait
de puissants voyages, monsieur, des traversées arides et de
cruelles pérégrinations. Ce n'est pas d'hier que je rime, et ma
muse a eu des malheurs. J'ai fredonné sous Louis XVI, monsieur,
j'ai braillé pour la République, j'ai noblement chanté l'Empire,
j'ai discrètement loué la Restauration , j'ai même fait un effort
dans ces derniers temps et je me suis soumis, non sans peine, aux
exigences de ce siècle sans goût. J'ai lancé dans le monde des
distiques piquants , des hymnes sublimes , de
gracieux
dithyrambes, de pieuses élégies, des drames chevelus, des romans
crépus, des vaudevilles poudrés et des tragédies chauves. En un
mot, je puis me flatter d'avoir ajouté au temple des Muses quelques
des tons galants, quelques sombres créneaux, et quelques
ingénieuses arabesques.
Que
voulez-vous? je me suis fait vieux, je me suis mis de l'Académie.
Mais je rime encore vertement, monsieur, et, tel que vous me voyez,
je rêvais à un poëme en un chant, qui n'aura pas moins de six
pages, quand vous m'avez fait une bosse au front. Du reste, si je
puis vous être bon à quelque chose, je suis tout à votre service.
—
Vraiment, monsieur, vous le pouvez, répliqua-je ; car vous me voyez
en ce moment dans un grand embarras poétique. Je n'ose dire que je
sois un poëte, ni surtout un aussi grand poëte que vous,
ajoutai-je en le saluant ; mais j'ai reçu de la nature un gosier
qui me démange quand
je
me sens bien aise, ou que j'ai du chagrin. A vous dire la vérité,
j'ignore absolument les règles.
—
Je les ai oubliées , dit Kacatogan ; ne vous inquiétez pas de cela.
—
Mais il m'arrive, repris-je, une chose fâcheuse ; c'est que ma voix
produit sur ceux qui l'entendent à peu près le même effet que
celle d'un certain Jean de Nivelle sur... Vous savez ce que je veux
dire.
—
Je le sais , dit Kacatogan , je connais par moi-même cet effet
bizarre. La cause ne m'en est pas connue, mais l'effet est
incontestable.
—
Eh bien, monsieur, vous qui me semblez être le Nestor de la poésie,
sauriez-vous, je vous prie, un remède à ce pénible inconvénient?
—
Non, dit Kacatogan, pour ma part, je n'en ai jamais pu trouver. Je
m'en suis fort tourmenté étant jeune, à cause qu'on me sifflait
toujours; mais à l'heure qu'il est, je n'y songe plus. Je crois que
cette répugnance vient de ce que le public en lit d'autres que nous;
cela le distrait.
—
Je le pense comme vous. Mais vous conviendrez, monsieur, qu'il est
dur pour une créature bien intentionnée de mettre les gens en
fuite dès qu'il lui prend un bon mouvement. Voudriez-vous me rendre
le service de m'écouter et de me dire sincèrement votre avis?
—
Très-volontiers, dit Kacatogan ; je suis tout oreilles. »
Je
me mis à chanter aussitôt, et j'eus la satisfaction de voir que
Kacatogan ne s'enfuyait ni ne s'endormait. Il me regardait fixement,
et, de temps en temps, il inclinait la tête d'un air d'approbation
(…) Mais je m'aperçus bientôt qu'il ne m'écoutait pas, et qu'il
rêvait à son poëme. Profilant d'un moment où je reprenais
haleine, il m'interrompit tout à coup.
<<
Je l'ai pourtant trouvée cette rime, dit-il en souriant et en
branlant la tête; c'est la soixante mille sept cent quatorzième
qui sort de cette cervelle-là! Et l'on ose dire que je vieillis! Je
vais lire cela aux bons amis, je vais le leur lire, et nous verrons
ce qu'on en dira ! »
Parlant
ainsi, il prit son vol et disparut, ne semblant plus se souvenir de
m'avoir rencontré.
Toch
bracht het treurige resultaat van mijn gezang me onderweg naar Parijs
in een treurige stemming. Ach, muziek, poëzie! dacht ik. Welk hart is
er gevoelig voor! —Verdiept in die overpeinzing botste ik tegen een
Vogel die uit tegengestelde
richting vloog. De klap kwam zo hard aan dat we beiden neerkwamen in
de kruin van een boom die daar gelukkig stond. Nadat we ons wat hadden
uitgeschud keek ik, voorbereid op een uitval, de ander aan en zag tot
mijn verbazing dat hij zo wit was als ik. Alleen had hij een grotere
kop en droeg op zijn achterhoofd een soort pluim die hem iets van een
komische held gaf. Verder stak hij zijn staart met pompeus vertoon in
de hoogte. Hij bleek overigens niet geneigd tot ruzie, integendeel,
zodat wij elkaar beleefd onze excuses aanboden en in gesprek raakten.
Ik was zo vrij hem naar zijn naam en land van herkomst te vragen.
'Vreemd dat u dat niet ziet,' zei hij, 'wij zijn toch soortgenoten?'
—'Meneer,' antwoordde ik, 'ik heb geen idee tot welke soort ik
behoor. Iedereen vraagt en zegt hetzelfde. Het lijkt wel afgesproken
werk.' —'Laat mij niet lachen, meneer! Ik herkende onmiddellijk een
confrère in u! U bent, dat kan niet anders, lid van het illustere
genootschap der Kakatoès, stammend van het Maleise Kakatoewa, in het
Latijn Cacuata.'—'Denkt u? Best mogelijk. Het zou me een eer zijn.
Maar als het zo is, meneer, houd mij dan niet langer in het onzekere
en zeg me met wie ik het genoegen heb.' — 'Ik ben,' hernam de
onbekende, 'de grote dichter Kacatoganus. Ik heb gereisd als geen.
Bittere, moeizame omzwervingen liggen achter mij. Ik ben geen poëet
die pas komt kijken, meneer, o nee! Mijn muze heeft veel, zeer veel
doorstaan. Ik dichtte mijn zangerig rijm onder Lodewijk xvi, mijn
woeste strijdkreet voor de Republiek, mijn nobel epos voor het Empire
en mijn lofdicht op de Restauratie. Zelfs nu, in deze eeuw gespeend
van gevoel voor het schone, onderwerp ik mij, zij het niet zonder
moeite, aan de eisen van de tijd. Ik heb de wereld al mijn kunnen
gegeven — bijtende distichons, sublieme hymnen, bezielde
dithyramben, vrome elegieën, ongezouten drama's, gepeperde romans,
suikerzoete vaudeville's en laffe tragedies. Kortom, ik mag mij vleien
met de gedachte aan de tempel der Muzen wat loof- en kanteelwerk te
hebben toegevoegd. Ach ja, ik ben oud, ik ben toegetreden tot de
Academie. Maar ik rijm er nog geducht op los, meneer! Zo waar als ik
hier voor u sta was ik bezig aan een verhalend gedicht in één canto
van niet minder dan zes bladzijden, toen u mij hier deze buil
bezorgde. Overigens, als ik iets voor u doen kan sta ik geheel tot uw
dienst.'
'Wel,
meneer, u kunt me een groot plezier doen,' zei ik. 'Ik bevind me in
moeilijkheden, in dichterlijk opzicht dan. Ik wil niet beweren dat ik
een dichter ben, zeker niet een groot dichter zoals u,' voegde ik
eraan toe met een hoffelijke knik, 'maar de natuur heeft mij een
gorgel gegeven die niet te houden is als ik me in mijn nopjes voel of
verdriet heb. Om u de waarheid te zeggen, ik ben volstrekt niet op de
hoogte van de regels.' — 'Dat is onbelangrijk,' zei Kacatoganus.
'Ikzelf bert ze vergeten.' — 'Maar,' vervolgde ik, 'nu gebeurt me
iets onaangenaams, en wel dat mijn stem op degenen die me horen het
effect heeft dat ze plotseling dringende bezigheden elders hebben.'
—'Ik weet wat u bedoelt,' zei Kacatoganus. 'Ik ken dat wonderlijke
effect, dat wil zeggen het feit, niet de oorzaak.' — 'Nu dan,
meneer, u als prins der dichters, mag
ik wel zeggen na wat u mij hebt verteld, weet u er niet iets tegen?'
— 'Nee,' zei Kacatoganus. 'Ik heb er nooit iets op gevonden. Toen ik
jong was hinderde het me nogal, vanwege de kwestie dat ik altijd werd
uitgefloten. Maar tegenwoordig doet het me niets. Ik geloof dat die
afkeer komt doordat het publiek ander werk leest. Het leidt ze af.'
— 'Dat denk ik ook. Maar u zult moeten toegeven dat het hard is om
als je bezield bent met de beste bedoelingen een ander ermee op de
vlucht te jagen. Zoudt u eens naar me willen luisteren en me dan
eerlijk uw mening zeggen ?' —'Met genoegen,' zei Kacatoganus. 'Ik
ben een en al oor.'
Ik
begon onmiddellijk te zingen en zag tot mijn voldoening dat
Kacatoganus noch aan de haal ging, noch insliep. Hij keek me strak aan
en neeg van tijd tot tijd het hoofd met iets goedkeurends en een soort
aanmoedigend geprevel.
Maar
opeens drong tot me door dat hij niet luisterde maar aan zijn gedicht
dacht. Profiterend van een moment dat ik adem schepte onderbrak hij me
glimlachend, schuddend met zijn hoofd. 'Ik heb dat rijm toch
gevonden,' zei hij. 'Dit is het zestigduizendzevenhonderden veertiende
dat aan dit brein ontspruit! En dan durven ze nog zeggen dat ik oud
word! Ik ga het voorlezen aan mijn goede vrienden, dan zullen we eens
horen wat ze zeggen!' Hij was nog niet uitgesproken of weg was hij,
alsof hij zich al niet meer herinnerde dat hij me had ontmoet.
|
|
|
|
|
|
|
Jardin
des Plantes
|
|
|